ECLI:NL:RVS:2023:3664
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake visum voor kort verblijf
Op 3 oktober 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een aanvraag voor een visum voor kort verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 maart 2022 was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 11 november 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 4 september 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit bleven in stand.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op een visum voor een verblijf van 90 dagen of minder. Volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 kan hiertegen geen hoger beroep worden ingesteld. De Raad van State heeft geconcludeerd dat de aangevoerde gronden in hoger beroep geen reden vormen om het hoger beroep toch in behandeling te nemen, aangezien er geen sprake is van een onterecht proces.
Uiteindelijk heeft de Raad van State zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen en heeft bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.