ECLI:NL:RBDHA:2023:13727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL22.20982
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf wegens onvoldoende middelen van bestaan en schending hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2023, betreft het beroep van eiseres, een Senegalese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken had op 3 maart 2022 de aanvraag afgewezen, en dit besluit werd in het bestreden besluit van 11 november 2022 gehandhaafd. Eiseres had het visum aangevraagd met het doel familie te bezoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de hoorplicht heeft geschonden, maar dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gekregen om haar standpunt te verduidelijken. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de visumaanvraag gegrond is, omdat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van haar verblijf en de terugreis. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de visumaanvraag terecht is afgewezen. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,- toegewezen, die door de minister moet worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding1. Deze uitspraak op het beroep van eiseres gaat over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf, met als doel familiebezoek bij [naam] (referent). Met het besluit van 3 maart 2022 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 november 2022 op het bezwaar van eiseres heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.

1.1.
Op 17 april 2023 zou het beroep op zitting worden behandeld. Op 13 april 2023 heeft de minister de rechtbank verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden om eiseres de gelegenheid te bieden om ontbrekende documenten te overleggen en nog openstaande vragen te beantwoorden zodat hij nader onderzoek kan verrichten. Dit verzoek is toegewezen. Eiseres heeft op 12 april 2023, 15 mei 2023 en 14 juni 2023 schriftelijk nadere toelichting gegeven en documenten overgelegd. Op 26 juni 2023 heeft de minister de rechtbank bij brief geïnformeerd over de uitkomst van het nadere onderzoek en aangegeven dat hij blijft bij zijn besluit. Op 5 juli 2023 heeft eiseres nadere gronden ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Eiseres en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Zij zal echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De bestreden besluitvorming
3. Eiseres heeft de Senegalese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Op 22 februari 2022 heeft eiseres verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek bij referent in Nederland. Eiseres stelt dat zij en referent verre verwanten van elkaar zijn.
3.1.
De minister heeft in het primaire besluit en in het besluit op bezwaar de afwijzingsgronden als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii en sub iii, en onder b, van de Visumcode gehanteerd. Dat betekent dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, dat zij niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat er redelijke twijfel bestaat over een tijdige terugkeer.
3.2.
In de brief van 26 juni 2023, waarin de minister de rechtbank heeft geïnformeerd over de uitkomst van het nader onderzoek, staat dat de minister eiseres ten onrechte niet heeft gehoord op haar bezwaar en dat hij daarom nader onderzoek heeft gedaan. De minister handhaaft de afwijzingsgrond dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de kosten van het levensonderhoud tijdens het verblijf in Nederland en voor de terugreis. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij voldoet aan het richtbedrag voor de duur van het door haar gewenste verblijf. Het bewijs van een garantsteller kan ook voldoende zijn om de middelen van bestaan aan te tonen. Referent beschikt echter niet over voldoende middelen van bestaan om als garantsteller op te treden. Ook de werkgever van referent kan niet als garantsteller worden aangemerkt, omdat de minister de schriftelijke verklaringen van de werkgever hiertoe onvoldoende acht. De werkgever heeft niet het door de minister vastgestelde formulier ‘Bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking’ ondertekend.
3.3.
Ter zitting heeft de minister bevestigd dat de andere afwijzingsgronden niet langer worden gehanteerd. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of eiseres heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii, van de Visumcode.
Schending hoorplicht
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de minister de hoorplicht heeft geschonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat zij met het nader onderzoek voldoende in de gelegenheid is gesteld vragen te beantwoorden en gegevens te overleggen en dat zij op deze wijze voldoende is gecompenseerd voor dit gebrek.
4.1.
Gelet op de schending van de hoorplicht is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. [1] Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. [2]
Heeft de minister het visum voor kort verblijf in redelijkheid kunnen afwijzen?
5. Vooropgesteld moet worden dat in het stelsel voor de beoordeling van aanvragen om visa, dat in artikel 32 van de Visumcode is neergelegd, dwingend is voorgeschreven dat een visum wordt geweigerd als zich één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden voordoet. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij voldoet aan de voorwaarden. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan, aan de minister een ruime beoordelingsruimte toekomt. [3] De rechtbank toetst of de minister niet ten onrechte het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Bij de beoordeling van die vraag toetst de rechtbank enigszins terughoudend.
Middelen van bestaan van eiseres en referent
6. Eiseres voert aan dat zij en referent beiden beschikken over een vast dienstverband. Eiseres heeft een kopie van haar arbeidsovereenkomst als transporteur in Senegal overgelegd en kopieën van salarisstroken. Zij krijgt haar salaris contant uitbetaald en heeft als bewijs foto’s van een enveloppe met haar naam erop met geld erin overgelegd. Referent zal eiseres verder tegemoetkomen in de kosten voor haar reis en verblijf in Nederland en terugkeer naar het land van herkomst. Ter onderbouwing heeft eiseres kopieën van loonstroken, een kopie van de arbeidsovereenkomst en een kopie van een bankafschrift van referent overgelegd waaruit blijkt dat hij over voldoende spaarsaldo beschikt.
6.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiseres geen documenten heeft overgelegd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder c, van de Visumcode, waaruit blijkt dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het voorgenomen verblijf en de terugreis. Eiseres moet aantonen dat zij vrijelijk en zelfstandig kan beschikken over het richtbedrag van € 55,- per dag voor de duur van haar gewenste verblijf van eenendertig dagen, in totaal € 1.705,-. Met de door haar overgelegde kopieën van de arbeidsovereenkomst en salarisstroken heeft eiseres niet aangetoond dat zij haar salaris daadwerkelijk ontvangt, voldoende saldo op haar rekening heeft staan en vrijelijk over dit saldo kan beschikken. Referent beschikt niet over een inkomen dat minimaal gelijk is aan het minimumloon in de zin van de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag (de Wml-norm). Met een foto van een afschrift van de spaarrekening van referent, zonder datum, is ook niet aangetoond dat referent beschikt over voldoende middelen. Dat betekent dat referent niet solvabel is en dus niet garant kan staan. De minister mocht het visum om die reden weigeren op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii, van de Visumcode.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiseres niet heeft aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de duur van het voorgenomen verblijf en de terugreis. Eiseres heeft weliswaar een vaste baan waarmee zij inkomen genereert maar de minister stelt zich terecht op het standpunt dat zij geen bankafschriften heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij vrijelijk en zelfstandig kan beschikken over het richtbedrag van € 1.705,- dat nodig is voor haar verblijf in Nederland en de terugreis. De minister heeft zich op het standpunt mogen stellen dat dit niet blijkt uit de overgelegde foto van een enveloppe met geld erin.
Om garant te kunnen staan, moet referent een inkomen genereren dat minimaal gelijk is aan de Wml-norm. Eiseres betwist niet dat het inkomen van referent lager is. Aan de overgelegde foto van een afschrift van de spaarrekening van referent, heeft de minister daarom geen waarde hoeven hechten. Bovendien staat op dit afschrift geen datum vermeld, zodat niet duidelijk is wanneer hij over het daarop vermelde saldo beschikte.
De minister heeft dus kunnen concluderen dat eiseres niet heeft aangetoond zelf over voldoende middelen van bestaan te beschikken en eveneens dat niet is aangetoond dat referent solvabel is en garant zou kunnen staan.
De werkgever als garansteller
7. Eiseres voert aan dat de werkgever van referent garant kan en wil staan. Eiseres heeft twee verklaringen van de werkgever van referent overgelegd waarin staat dat hij bereid en in staat is referent financieel te ondersteunen gedurende de periode van het verblijf van eiseres in Nederland, mocht referent financieel in de problemen komen met betrekking tot de noodzakelijke kosten ten behoeve van het verblijf van eiseres. Ook heeft zij verschillende financiële stukken overgelegd, namelijk jaarrekeningen en een bedrijfsprofiel van de Kamer van Koophandel. Volgens eiseres zou de werkgever ook bereid zijn mee te werken aan een borgstelling. De werkgever wil het door de minister gehanteerde formulier ‘Bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking’ niet gebruiken en eiseres vindt dat van hem ook niet verlangd kan worden dat hij privacy- en concurrentiegevoelige informatie aan voor hem onbekende derden verstrekt waarmee hij zelf niet in een rechtsbetrekking staat. Volgens eiseres volgt een dergelijke verplichting ook niet uit de Visumcode. Eiseres is van mening dat de minister de werkgever van referent ten onrechte niet als garantsteller accepteert.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de werkgever van referent niet kan worden aangemerkt als garantsteller. Eiseres heeft geen ingevuld en ondertekend formulier voor garantstelling overgelegd van een solvabele garantsteller, terwijl hij wel van eiseres mag verlangen dat zij dat formulier gebruikt. De minister wijst op artikel 14, vierde lid, van de Visumcode waaruit de bevoegdheid voortvloeit om het gebruik van een vastgesteld formulier verplicht te stellen. De verklaringen van de werkgever van referent zijn naar aard en inhoud ook niet gelijk aan de vereiste garantstelling zoals deze volgt uit het bedoelde formulier. De garantstelling heeft namelijk – anders dan de schriftelijke verklaringen van de werkgever – niet enkel betrekking op de kosten die kunnen ontstaan tijdens de opgegeven periode, maar ook op de kosten die hierna kunnen ontstaan. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat met het ondertekenen van het formulier ook toestemming wordt gegeven voor gegevensuitwisseling in het Europese Visum Informatiesysteem (VIS). Ook die toestemming van de werkgever ontbreekt in zijn verklaringen. Dat de werkgever van referent om hem moverende redenen niet bereid is om het vereiste formulier in te vullen en te ondertekenen maakt het bovenstaande niet anders, aldus de minister.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals onder 5 overwogen heeft de minister een ruime beoordelingsruimte bij het onderzoek of aan de toepassingsvoorwaarden van de Visumcode is voldaan en toetst de rechter dit terughoudend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres met de werkgeversverklaringen van referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii, van de Visumcode. De minister heeft, mede met de ter zitting gegeven nadere toelichting, deugdelijk gemotiveerd dat en waarom de overgelegde werkgeversverklaringen niet dezelfde garanties bieden als de garanties in het door de minister op grond van artikel 14, vierde lid, van de Visumcode, vastgestelde formulier. Zo wijst hij er terecht dat het formulier garantstelling ook ziet op kosten die kunnen ontstaan bij een overschrijding van de verblijfsduur en dat er toestemming wordt gegeven voor informatie-uitwisseling in het VIS. De werkgeversverklaringen strekken niet zo ver. De omstandigheid dat de werkgever, om hem moverende redenen, het voorgeschreven formulier niet wil ondertekenen betekent niet dat de minister in redelijkheid niet de voorwaarde kan stellen dat dit formulier wordt gebruikt en/of dat de daarin opgenomen garanties worden gegeven. De minister heeft de werkgever daarom niet hoeven accepteren als garantsteller.
Conclusie
9. Omdat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii van de Visumcode, was de minister gehouden om de visumaanvraag af te wijzen. Om die reden zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten blijven.

Conclusie en gevolgen

10. Uit 4 en 4.1 volgt dat het besluit wordt vernietigd en dat beroep gegrond is. Wel worden de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Dat volgt uit 5 tot en met 9. Dat betekent dat de visumaanvraag terecht is afgewezen en dat er geen nieuwe beslissing hoeft te worden genomen. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres wel een vergoeding van de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting steeds met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.674,-. Omdat eiseres is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de minister dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Wegens strijd met artikel 7:2 en artikel 3:2 van de Awb.
2.Artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
3.Zo blijkt uit HvJEU 19 december 2013, Rahmanian Koushkaki tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:NL:C:2013:862.