202200630/1/R3 en 202200631/1/R3.
Datum uitspraak: 27 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Haaksbergen,
2. [appellanten sub 2], wonend te Haaksbergen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haaksbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2021 heeft de raad de bestemmingsplannen "Industrie-West" en "Geluidzonering Industrie-West" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2023, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Breeuwer, [appellanten sub 2], in de persoon van [appellant sub 2A], bijgestaan door mr. J. Breeuwer, en de raad, vertegenwoordigd door H.H. Heukels, A. Schra en M.J.G. Rack, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan "Industrie-West" voorziet in een actueel planologisch kader voor het bestaande gezoneerde industrieterrein Industrie-West ten zuidwesten van de kern Haaksbergen. Tegelijkertijd met de vaststelling van dit plan is het bestemmingsplan "Geluidzonering Industrie-West" vastgesteld, dat voorziet in een aanpassing van de bestaande geluidzone die rondom het industrieterrein ligt.
[appellant sub 1] en [appellanten sub 2] wonen in het plangebied van het plan "Industrie-West", en [appellant sub 1] ook in het plangebied van het plan "Geluidzonering Industrie-West". Zij kunnen zich niet verenigen met de bestemmingsplannen omdat zij vrezen voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Bestemmingsplan "Industrie-West"
Participatietraject
3. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het participatietraject niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Via een klankbordgroep zijn vragen gesteld en is er input gegeven, maar hier is vervolgens niets meer mee gedaan. Bij de uitkomsten van het participatietraject is alleen de input van de bedrijven opgenomen, en niet van omwonenden.
3.1. De raad stelt dat er een uitgebreid en nauwkeurig participatietraject heeft plaatsgevonden. In de klankbordgroep zaten evenveel omwonenden als ondernemers. Volgens de raad is zowel naar de ondernemers als naar de omwonenden geluisterd. De raad is vanwege de input van omwonenden tot verzachting van de randen van het industrieterrein gekomen.
3.2. Het besluit tot vaststelling van de bestemmingsplannen is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze procedure zijn de omwonenden in dat kader in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de wettelijke eisen voor de voorbereiding van het bestemmingsplan is voldaan.
Op het punt dat [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] stellen dat het participatieproces niet op een zorgvuldige wijze is verlopen, overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak, zoals de bedoelde burgerparticipatie, voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpplan, geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het eventueel niet of onvoldoende bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplannen. De raad heeft in hoofdstuk 2 van de plantoelichting toegelicht hoe het participatietraject is verlopen. Hierin zijn ook de wensen van de omwonenden uiteengezet. Ook heeft de raad toegelicht dat hij vanwege de input van omwonenden tot verzachting van de randen van het industrieterrein is gekomen.
De betogen slagen niet.
De woning [locatie 1]
4. [appellanten sub 2] betogen dat de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI4503, niet goed is verwerkt in het bestemmingsplan. Uit deze uitspraak blijkt volgens [appellanten sub 2] niet alleen dat hun woning een woonbestemming moet krijgen, maar daaruit volgt volgens hen ook dat de woning daarom als burgerwoning (akoestisch) beschermd moet worden. Volgens [appellanten sub 2] wordt het perceel [locatie 1] ten onrechte aangeduid als onderdeel van het gezoneerde industrieterrein, en niet als woning binnen de geluidszonering. Alle burgerwoningen aan de zuidzijde van het industrieterrein vallen binnen het bestemmingsplan "Geluidzonering Industrie-West", behalve de woning van [appellanten sub 2]. In een nota van zienswijze van 13 maart 2017 is toegezegd dat het perceel [locatie 1] ook in de geluidszonering opgenomen zal worden. Op dat punt beroepen zij zich op het vertrouwensbeginsel. Daarnaast bevindt het perceel zich ook in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening niet in het industriegebied, maar in het woongebied erbuiten. 4.1. De raad stelt dat de uitspraak van de Afdeling uit 2009 goed is verwerkt in het bestemmingsplan waar het nu over gaat. Aan het perceel [locatie 1] is namelijk een woonbestemming toegekend, [appellanten sub 2] kunnen de woning dus bewonen zonder dat sprake is van een bedrijfsmatige activiteit. De uitspraak heeft geen betrekking op de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein, het perceel is al sinds de vaststelling van de geluidszone in 1990 onderdeel van het industrieterrein als een "woning gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein". Deze oorspronkelijke situatie is volgens de raad leidend, daarom wordt de woning van [appellanten sub 2] ook nu niet onder het geluidregime van de geluidzonering gebracht. De stedenbouwkundige structuur, de ruimtelijke opbouw en de functionele samenstelling van de directe omgeving is volledig te kenmerken als industrieterrein. De abrupte grens ten zuiden van het perceel vormt volgens de raad een heldere (en ook de oorspronkelijke) grens tussen het industrieterrein en het gebied dat wel onder de geluidzonering valt. Gelet op het voorgaande is het volgens de raad duidelijk dat bewust is gekozen om het perceel deel uit te laten maken van het industrieterrein, hier is in het raadsbesluit ook specifiek aandacht aan besteed.
Verder stelt de raad dat beleid en regelgeving in de provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening tot doel heeft de functionele ontwikkelingen binnen de als industrieterreinen aangewezen gronden te reguleren. Het al dan niet treffen van regulerende geluidsmaatregelen vormt hier geen onderdeel van, dat gebeurt in bestemmingsplannen.
4.2. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
4.3. De nota van zienswijze waar [appellanten sub 2] naar verwijzen hoort bij het ontwerpbestemmingsplan "Industrie-West, partiële herziening Geluidzonering". Dit plan is nooit vastgesteld. In deze nota van zienswijze staat onder andere: "De woning aan de [locatie 1] ligt in de huidige situatie binnen de grenzen van het gezoneerde industrieterrein. lndien voor deze kavel de bestemming "wonen" wordt gegeven, moet een aanpassing van de grenzen van het gezoneerde industrieterrein plaats vinden. In een dergelijk geval zal deze woning onder de geluidzone komen te liggen. De gemeente zal dan voor de woning hogere waarden moeten verlenen, met een maximum van 55 dB(A) voor nieuwe woningen in de zone. De verandering van de bestemming voor deze locatie naar "wonen" en de aanpassing van de grenzen van het gezoneerde industrieterrein gaat gebeuren bij de actualisatie van het geldende bestemmingsplan "Industrie-West 2003"". Gelet hierop begrijpt de Afdeling dat bij [appellanten sub 2] de verwachting is gewekt dat hun woning bij actualisering van het bestemmingsplan "Industrie-West 2003" in de geluidzone opgenomen zou worden. Deze nota van zienswijze is opgesteld door het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad is echter het bevoegde bestuursorgaan bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de ruimte van de (democratisch gekozen) gemeenteraad om een eigen belangenafweging te maken, kunnen handelingen van het college van burgemeester en wethouders en gemeenteambtenaren de raad alleen binden als hij daarmee instemt. De gemeenteraad heeft er echter voor gekozen om het plan "Industrie-West, partiële herziening Geluidzonering" niet vast te stellen. De toezegging is dus niet aan het bevoegde orgaan, de gemeenteraad, toe te rekenen.
Verder overweegt de Afdeling dat geen verplichting bestond voor de raad om het perceel op te nemen in de geluidzonering. Het perceel [locatie 1] heeft in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling uit 2009 waar [appellanten sub 2] naar verwijzen een woonbestemming gekregen. Uit deze uitspraak volgt naar het oordeel van de Afdeling niet dat de woning opgenomen moest worden in de geluidzonering, daarover staat niets in de uitspraak. Het plan waar het nu over gaat is een actualisering van het plan "Industrie-West 2003", en is met name conserverend. De woning lag altijd al op het gezoneerde industrieterrein, en niet in de geluidzone, en de raad heeft toegelicht dat het opnemen van de woning in de geluidzone niet past in de stedenbouwkundige opzet. Hoe het perceel in de provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening wordt aangeduid is in deze situatie niet relevant. De raad heeft er terecht op gewezen dat het al dan niet treffen van regulerende geluidsmaatregelen in bestemmingsplannen gebeurt, en niet in de Omgevingsvisie of Omgevingsverordening.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat [appellanten sub 2]
5. [appellanten sub 2] betogen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens [appellanten sub 2] wordt eraan voorbijgegaan dat hun woning een geluidgevoelig object is. Ook maakt het plan volgens [appellanten sub 2] ten onrechte een verruiming van de milieucategorieën mogelijk op de locaties [locatie 2] en [locatie 3]. Daarnaast maakt het plan ten onrechte op het industrieterrein zwaardere bedrijfsactiviteiten, namelijk in categorie 4.1, mogelijk direct ten noorden van hun woning, waar een kunststofverwerkend bedrijf is gevestigd. Het gebied wordt ongeveer vijf meter in de richting van hun woning uitgebreid. Verder maakt het plan volgens [appellanten sub 2] ten onrechte verdere uitbreiding van de industrie mogelijk, in het bijzonder wat de bouwhoogte betreft. Ook maakt het plan binnen de bestemming "Bedrijventerrein" ten onrechte een bedrijfsverzamelgebouw en een vrachtwagenparkeerterrein met bijbehorende kleine horeca mogelijk door middel van een afwijking van het bestemmingsplan. Een parkeerterrein met vrachtwagens die op en af rijden geeft volgens [appellanten sub 2] overlast.
Ook is volgens [appellanten sub 2] bij het bepalen van de maximale bouwhoogte van 9 m ten onrechte geen overgang tussen hun woning en het industriegebied gecreëerd. De hoogte van de gebouwen heeft ook effect op de geluidsoverlast, aldus [appellanten sub 2].
5.1. De raad stelt dat het plan voorheen geldende planologische rechten respecteert en dat geen sprake is van verzwaring van de activiteiten die op het industrieterrein zijn toegestaan, de milieucategorieën zijn niet verruimd. De gebruiksbepalingen van dit plan zijn gebaseerd op de VNG-richtlijnen en in de planregeling tot uitdrukking gebracht door de milieucategorieën te benoemen die op delen van het industrieterrein van toepassing zijn. Deze systematiek is ook op de verbeelding terug te vinden op gronden die de bestemming "Bedrijventerrein" hebben. Voor de bedrijfsgronden met de bestemming "Gemengd" is deze systematiek wel losgelaten omdat hier wordt ingezet op een verzachting met als maximaal toegestane milieucategorie 2. Deze gemengde bestemming had in het vorige bestemmingsplan nog een "reguliere" bedrijfsbestemming met gedeeltelijk de mogelijkheid om bedrijven in milieucategorie 3 te vestigen. De bedrijfsgronden die direct aan het perceel van [appellanten sub 2] liggen zijn daarvan een voorbeeld. De bestaande bedrijvigheid in deze strook in een hogere milieucategorie dan 2 is met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. De [locatie 2] en de [locatie 3] hebben een gemengde bestemming gekregen en de bestaande bedrijvigheid is met een aanduiding op de verbeelding positief bestemd. Op grond van het vorige bestemmingsplan was op deze bedrijfspercelen gedeeltelijk een hogere milieucategorie dan 2 toegestaan.
Verder stelt de raad dat de woning van [appellanten sub 2] sinds de vaststelling van de geluidszone in 1990 een "woning gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein" is, en daarom niet aangemerkt wordt als geluidgevoelig object.
Over de mogelijkheid van een parkeerterrein voor vrachtwagens met kleinschalige horeca merkt de raad op dat deze onderdeel uitmaakt van de bedrijfsbestemming. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Pas als daaraan is voldaan kan zo’n terrein met horeca worden toegestaan.
5.2. Artikel 5.1 van de planregels luidt:
"De als 'Bedrijventerrein' bestemde gronden zijn bestemd voor:
[…]."
5.4 van de planregels luidt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van:
[…]
b. het bepaalde in 5.1 en 5.3.1 onder f ten behoeve van de vestiging van een vrachtwagenparkeerterrein met kleinschalige horeca gelegenheid, onder de volgende voorwaarden en eisen:
1. Uit onderzoek blijkt dat de omgeving niet onevenredig wordt geschaad en het vrachtwagenparkeerterrein niet zorgt voor overlast ten opzichte van omliggende woningen;
2. parkeren van vrachtwagens met gevaarlijke stoffen is expliciet niet toegestaan;
3. uitsluitend direct aan de vrachtwagenparkeerterrein gelieerde kleinschalige horeca in de vorm van een restaurant en/of cafetaria met aan de vrachtwagenparkeerterrein ondergeschikte sanitaire voorzieningen."
Artikel 6.1 van de planregels luidt:
"De als 'Gemengd' bestemde gronden zijn bestemd voor:
[…]
b. bedrijven die behoren tot de categorieën 1 en 2 conform Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - specifieke bedrijven' is tevens het bedrijf conform Bijlage 2 SBI-codes specifieke bedrijven toegestaan;
[…]."
5.3. De percelen naast de woning van [appellanten sub 2] aan de [locatie 2] en [locatie 3] hebben de bestemming "Gemengd" gekregen, met een aanduiding met de zogeheten sbi-code van de huidige bedrijven die er gevestigd zijn. De raad heeft de bestemming "Gemengd" toegekend om tot een verzachting te komen van de overgang van industrie naar wonen. Op de percelen met de bestemming "Gemengd" zonder de aanduiding voor een specifieke sbi-code zijn alleen bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. De Afdeling overweegt dat de toegestane bedrijvigheid hier dus niet wordt verzwaard.
Ook volgt de Afdeling [appellanten sub 2] niet in hun betoog dat de zone waar een bedrijf in milieucategorie 4.1 is toegestaan is opgeschoven in de richting van hun woning. De gronden waaraan de bestemming "Bedrijventerrein" is toegekend is vijf meter vergroot in de richting van de woning van [appellanten sub 2], maar hierbij is rekening gehouden met de VNG-richtafstanden. Tot een afstand van 50 m van hun woning is ten noorden van de bestemming "Gemengd" alleen een bedrijf in milieucategorie 3.1 toegestaan. En binnen die afstand van 50 m bevindt zich die extra vijf meter met bedrijfsbestemming. Ten noorden hiervan zijn categorie 3.2 en daarachter categorie 4.1 toegestaan. De gronden waar op grond van het nu voorliggende bestemmingsplan bedrijven in milieucategorie 4.1 zijn toegestaan liggen op dezelfde afstand van de woning van [appellanten sub 2] als in het voorgaande plan.
Verder stelt de Afdeling vast dat de maximale bouwhoogte op de percelen direct ten westen en oosten van de woning van [appellanten sub 2] 9 m is gebleven. Op het perceel ten noorden van de woning van [appellanten sub 2] is de maximale bouwhoogte van 12 m naar 15 m verhoogd, maar dat vormt gelet op de afstand van 40 m tussen het perceel van [appellanten sub 2] en het perceel waar deze maximale bouwhoogte is toegestaan naar het oordeel van de Afdeling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2].
Wat het parkeerterrein voor vrachtwagens met kleinschalige horeca betreft overweegt de Afdeling als volgt. Het college kan op grond van artikel 5.4 van de planregels een omgevingsvergunning verlenen voor de vestiging van zo’n parkeerterrein met kleinschalige horecagelegenheid. Uit artikel 5.4 in samenhang gelezen met artikel 5.1 van de planregels volgt dat het parkeerterrein alleen aangelegd kan worden op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein". De raad heeft op de zitting toegelicht dat de voorziening niet dicht bij de woning van [appellanten sub 2] aangelegd kan worden, omdat aan de gronden om hun perceel de bestemming "Gemengd" is toegekend. Aan de eventuele vergunningverlening voor een parkeerterrein voor vrachtwagens zijn bovendien voorwaarden verbonden. In de planregels is geborgd dat de vergunning alleen verleend kan worden als uit onderzoek blijkt dat de omgeving niet onevenredig wordt geschaad en het parkeerterrein niet zorgt voor overlast ten opzichte van omliggende woningen. Gelet hierop volgt de Afdeling [appellanten sub 2] niet in hun betoog dat een eventueel te vestigen vrachtwagenparkeerterrein tot onaanvaardbare overlast bij hen zal leiden.
Het betoog slaagt niet.
Woon- en leefklimaat [appellant sub 1]
Verzachting van industrie naar wonen
6. [appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het uitgangspunt om tot een verzachting van de overgang van industrie naar wonen te komen is bij zijn woning aan de [locatie 4] niet tot uiting gekomen in het bestemmingsplan. Volgens [appellant sub 1] is ten onrechte alleen aan het perceel naast zijn woning de bestemming "Gemengd" in plaats van "Bedrijventerrein" toegekend om de overgang te verzachten, en niet aan de gronden tegenover zijn perceel. Aan beide kanten wordt zijn perceel omsloten door bedrijvigheid. Ook voorziet het plan volgens [appellant sub 1] ten onrechte in een verhoging van de maximale bouwhoogtes voor de gronden tegenover zijn woning. De maximale bouwhoogte is in het middengebied verhoogd van 12 naar 15 m. [appellant sub 1] heeft hier uitzicht op omdat zijn perceel zich op 10 m afstand van het bedrijventerrein bevindt, en wijst erop dat de maximale bouwhoogte tegenover andere percelen met een woonbestemming slechts 9 m is. Het plan had net als aan de noordkant van het bedrijventerrein moeten voorzien in een groenvoorziening als groene buffer tussen zijn perceel en het industrieterrein, aldus [appellant sub 1].
6.1. De raad stelt dat het industrieterrein logisch is ingedeeld, met de bestemming "Gemengd" aan de zuidelijke rand van het industrieterrein, naast de woning van [appellant sub 1]. In het plan is geborgd dat rondom de woning van [appellant sub 1] wordt voldaan aan de VNG-richtafstanden, daarom is het volgens de raad niet nodig om de bestemming "Gemengd" toe te kennen aan de gronden tegenover zijn woning. De maximale bouwhoogte is voor het middengebied van het industrieterrein verhoogd naar 15 m, omdat dit deel van het industrieterrein op ruime afstand ligt van woningen. Hier is volgens de raad een uitzondering op gemaakt ten gunste van [appellant sub 1], door de voorheen toegestane maximale bouwhoogte van 12 m tegenover zijn woning niet te wijzigen. Verder geeft de raad aan dat er geen ruimte is om een groene buffer aan te houden zoals zich aan de noordkant van het industrieterrein al bevindt.
6.2. Aan de gronden ten westen van het perceel van [appellant sub 1] is de bestemming "Gemengd" toegekend, en aan de gronden ten noorden van zijn perceel de bestemming "Bedrijventerrein". Door de toekenning van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" op gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn tot een afstand van 50 m van het woonperceel van [appellant sub 1] alleen bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Tussen de 50 en 100 m zijn door de toekenning van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" alleen bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Tussen de 100 en 200 m zijn door de toekenning van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" alleen bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Ten noorden hiervan, dus op een afstand van meer dan 200 m van de woonbestemming op het perceel van [appellant sub 1], zijn door de toekenning van de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" bedrijven tot en met milieucategorie 4.1 toegestaan.
6.3. De Afdeling overweegt dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom de bestemming "Gemengd" niet aan de gronden tegenover het perceel van [appellant sub 1] is toegekend. Het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] wordt beschermd door milieucategorieën toe te staan op de gronden rondom zijn woning waarbij de VNG-richtafstanden worden aangehouden. De raad heeft de bestemming "Gemengd" toegekend aan een strook grond aan de zuidzijde van het plangebied, ten zuiden van de Industriestraat, als een overgang van industrie naar de woningen ten zuiden van het industrieterrein. Het bedrijfsperceel waar [appellant sub 1] naar verwijst bevindt zich ten noorden van de Industriestraat, op het middengebied van het industrieterrein. De raad heeft toegelicht dat hij de overgang van het middengebied met bedrijfsbestemming, en de bestemming "Gemengd" aan de zuidelijke rand van het industrieterrein richting de woningen ziet als een logische stedenbouwkundige indeling.
Daarnaast heeft de raad de maximale bouwhoogte voor het middengebied van het industrieterrein verhoogd naar 15 m, maar niet voor de bedrijfspercelen tegenover de woning van [appellant sub 1]. De raad heeft de maximale bouwhoogte daar niet gewijzigd en dat is dus ten gunste van [appellant sub 1]. Tegenover zijn woning mag daarmee niet hoger gebouwd worden dan al mocht. De gewijzigde bouwhoogte in het middengebied van het industrieterrein acht de Afdeling gelet op de ligging ten opzichte van de woning van [appellant sub 1] niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Ook heeft de raad toegelicht dat er geen ruimte is voor een groene buffer tussen het perceel van [appellant sub 1] en het industrieterrein. Ten noorden van het perceel van [appellant sub 1] bevinden zich al bedrijven. [appellant sub 1] heeft er op de zitting op gewezen dat de raad deze bedrijven zou kunnen onteigenen, maar de Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet kon vaststellen zonder dit te doen. Hierbij heeft de raad terecht ook gewezen op de belangen van de ter plaatse gevestigde bedrijven.
Het betoog slaagt niet.
Afvalsorteerbedrijf [naam]
7. [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte een verkleining van de afstand tussen het bestaande afvalsorteerbedrijf [naam] en zijn woning mogelijk maakt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3625, volgt volgens [appellant sub 1] dat een afvalsorteerbedrijf een bedrijf is waarvan de activiteiten vallen in categorie 4 van de lijst van bedrijven. Het afvalsorteerbedrijf ligt op een afstand van minder dan de 300 m die de VNG-brochure voorschrijft. De functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afvalsorteerbedrijf" bevindt zich op een afstand van ongeveer 78 m van het perceel van [appellant sub 1]. Deze afstand wordt ongeveer 39 m, waar het mogelijk wordt om afvalstromen buiten op te slaan. Hiermee houdt de raad ten onrechte geen rekening met een motie van de raad uit 2014 dat het afvalsorteerbedrijf niet meer mag uitbreiden. 7.1. De raad stelt dat het plan voorheen geldende planologische rechten respecteert, en dat geen sprake is van verzwaring van de activiteiten die op het industrieterrein zijn toegestaan. Volgens de raad is het onjuist dat het afvalsorteerbedrijf op 39 m van de woning van [appellant sub 1] komt te liggen. De functieaanduiding voor het bedrijf is omlijnd en sluit precies aan op de (onherroepelijk) vergunde milieuactiviteiten waarover het bedrijf beschikt. Dat het bedrijfsperceel groter is dan het deel van het perceel waar de aanduiding voor het afvalsorteerbedrijf aan is toegekend, betekent niet dat de activiteiten van het afvalsorteerbedrijf verder kunnen worden uitgebreid. Ook merkt de raad op dat de provincie het bevoegde gezag is voor dit bedrijf en dat de motie uit 2014 niet relevant is, omdat een meerderheid van de gemeenteraad het bestemmingsplan waar deze zaak over gaat heeft vastgesteld.
7.2. Artikel 5.1, aanhef en onder g, onder 4, van de planregels luidt:
"De als 'Bedrijventerrein' bestemde gronden zijn bestemd voor:
[…]
g. in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde onder a, b, c en d zijn de gronden tevens bestemd voor:
[…]
3. een afvalsorteerbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalsorteerbedrijf';
[…]."
7.3. De raad heeft toegelicht dat het plan overeenstemt met de onherroepelijk vergunde milieuactiviteiten van het afvalsorteerbedrijf. De afstand van de woonbestemming op het perceel van [appellant sub 1] tot het gebied van het perceel van het afvalsorteerbedrijf waaraan de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - afvalsorteerbedrijf" is toegekend is ongeveer 96 m. Alleen ter plaatse van deze aanduiding is de buitenopslag van afval toegestaan. Indien op gronden buiten deze aanduiding afval wordt opgeslagen is dit een handhavingskwestie. Deze zaak gaat niet over handhaving maar over de rechtmatigheid van het plan.
De afstand van het perceel van [appellant sub 1] tot het noordelijk hiervan gelegen bedrijfsperceel (zonder de hiervoor genoemde aanduiding) bedraagt ongeveer 39 m. Hier is buitenopslag toegestaan, maar niet in de vorm van afval. Voor zover [appellant sub 1] er op zitting op heeft gewezen dat dit volgens hem tot uitzichtvervuiling leidt, overweegt de Afdeling dat buitenopslag al was toegestaan en hoort bij het karakter van een industrieterrein.
Over de motie uit 2014 overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder 4.2 van haar uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2414, is een motie en de vraag of een motie naar behoren is uitgevoerd alleen van betekenis in de verhouding tussen de raad en het college van burgemeester en wethouders. Een motie leidt niet tot een juridische verplichting die de raad bij de vaststelling van het plan in acht moet nemen. De uitspraak van de Afdeling uit 2013 waar [appellant sub 1] naar verwijst is naar het oordeel van de Afdeling in dit geval niet relevant. Het afvalsorteerbedrijf beschikt over onherroepelijke vergunningen, waarbij de milieugevolgen zijn beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Bestemmingsplan "Geluidzonering Industrie-West"
Woning [appellanten sub 2]
8. [appellanten sub 2] betogen dat hun woning ten onrechte niet is opgenomen in de geluidzonering.
8.1. Zoals overwogen onder 4.3 bestond er naar het oordeel van de Afdeling geen verplichting voor de raad om de woning van [appellanten sub 2] op te nemen in de geluidzonering.
Het betoog slaagt niet.
Akoestisch onderzoek
9. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het akoestisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het plan uitgaat van een bedrijvenlijst die niet compleet en bovendien verouderd is. Het afvalsorteerbedrijf [naam] en TKF hebben een nieuwere vergunning dan die vermeld staat op de lijst. Verder gaat de vormvrije milieueffectbeoordeling er ten onrechte van uit dat er slechts bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.2 op het industrieterrein aanwezig is, terwijl sprake is van bedrijvigheid tot en met categorie 5.2 op de locatie [locatie 5]. Hierbij wijzen [appellanten sub 2] erop dat op het perceel waar een puinruimer is toegestaan, dit nu op het gehele in plaats van op een deel van het perceel is toegestaan. Verder zet [appellant sub 1] vraagtekens bij de conclusie dat een milieueffectrapport niet noodzakelijk is nu er de afgelopen jaren de nodige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op het bedrijventerrein.
9.1. De raad stelt dat het akoestisch onderzoek deugt. Na de uitvoering van het akoestisch onderzoek voor de herziening van de geluidszone zijn inderdaad nieuwe vergunningen afgegeven, maar in het akoestisch onderzoek is naast de vergunde situatie van dat moment ook geluidsruimte gereserveerd voor mogelijke uitbreidingen van de bedrijven. Voor het verlenen van een vergunning met nieuwe geluidsvoorschriften wordt getoetst of de wijziging inpasbaar is binnen de geluidsruimte die in het akoestisch onderzoek is vastgesteld. Dit is bij de verleende vergunningen het geval.
Verder is de aan het bestemmingsplan toegevoegde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling volgens de raad volledig. De raad heeft de aanmeldnotitie op actualiteit en volledigheid laten beoordelen. Hierbij verwijst de raad naar de "Oplegnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling", van 19 mei 2021 die als bijlage aan het bestemmingsplan is toegevoegd.
9.2. De Afdeling overweegt dat de raad er terecht op heeft gewezen dat in het akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek gezoneerd industrieterrein te Haaksbergen" van 11 februari 2019 van Alcedo (hierna: het akoestisch onderzoek) rekening is gehouden met toekomstige uitbreidingen van de bedrijven (in paragraaf 2.3.2). Dat nieuwe vergunningen zijn afgegeven nadat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd leidt dus niet tot het oordeel dat de raad het akoestisch onderzoek niet aan het plan ten grondslag mocht leggen. De raad heeft toegelicht dat het omgekeerd werkt, namelijk dat bij het verlenen van een vergunning met nieuwe geluidsvoorschriften wordt getoetst of de wijziging inpasbaar is binnen de geluidsruimte die in het akoestisch onderzoek is vastgesteld.
Verder zijn een Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling en de al genoemde Oplegnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling aan het plan ten grondslag gelegd. In de oplegnotitie staat: "In tegenstelling tot hetgeen in de aanmeldnotitie van 2018 is vermeld, was in het vigerende bestemmingsplan niet categorie 3.2 toegestaan, maar 4(.1). In het ontwerp bestemmingsplan is eveneens maximaal categorie 4.1 toegestaan". De onjuistheid in de aanmeldnotitie is dus gecorrigeerd in de oplegnotitie. Op het perceel [locatie 5], waar [appellanten sub 2] naar verwijzen, is planologisch maximaal milieucategorie 4.1 toegestaan. Aan het perceel is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - puinbreker" toegekend. Het plan "Industrie-West 2003" stond de puinbrekerij echter ook al toe op het hele perceel. Het plan uit 2003 kende aan het perceel de aanduiding "puinbrekerij toegestaan" toe. De Afdeling ziet in het aangevoerde ook geen reden om te twijfelen aan de conclusie dat een milieueffectrapport niet noodzakelijk is.
Conclusie
10. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] tegen beide bestemmingsplannen zijn ongegrond.
11. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. van der Kolk, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Van der Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023
944