ECLI:NL:RVS:2023:3596

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
202300180/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging overdracht vreemdeling aan Italië

Op 1 september 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Italië met achttien maanden verlengd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. Bij uitspraak van 12 december 2022 verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze zaak de rechtsvraag beantwoord die in de enige grief is opgeworpen. De Afdeling concludeert dat de verlenging van de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Italië een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om van het beroep tegen de verlenging kennis te nemen. De grief van de vreemdeling slaagt, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard.

De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt, tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 26 september 2023.

Uitspraak

202300180/1/V1.
Datum uitspraak: 26 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 december 2022 in zaak nr. NL22.17828 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Op 1 september 2022 heeft de staatssecretaris de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Italië met achttien maanden verlengd.
Bij uitspraak van 12 december 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Rinkes, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630, onder 4 tot en met 4.4. Hieruit volgt dat de vreemdeling terecht aanvoert dat de verlenging van de termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Italië een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om van het beroep tegen de verlenging kennis te nemen.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 december 2022 in zaak nr. NL22.17828;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023
716-977