ECLI:NL:RVS:2023:3578
Raad van State
- Hoger beroep
- J. Schipper-Spanninga
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag en de beoordeling van onderduiken in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 november 2022 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris op 5 oktober 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat de vreemdeling ondergedoken was, omdat hij doelbewust de overdracht naar Duitsland had gefrustreerd. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris.
In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vreemdeling niet ondergedoken was. De Afdeling verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat onderduiken inhoudt dat een vreemdeling er doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik van de nationale autoriteiten blijft. Aangezien de vreemdeling feitelijk niet buiten het bereik van de autoriteiten is geweest, was de verlenging van de overdrachtstermijn door de staatssecretaris onterecht.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2023.