ECLI:NL:RVS:2023:3578

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
202206566/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Schipper-Spanninga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag en de beoordeling van onderduiken in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 november 2022 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris op 5 oktober 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat de vreemdeling ondergedoken was, omdat hij doelbewust de overdracht naar Duitsland had gefrustreerd. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vreemdeling niet ondergedoken was. De Afdeling verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat onderduiken inhoudt dat een vreemdeling er doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik van de nationale autoriteiten blijft. Aangezien de vreemdeling feitelijk niet buiten het bereik van de autoriteiten is geweest, was de verlenging van de overdrachtstermijn door de staatssecretaris onterecht.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2023.

Uitspraak

202206566/1/V2.
Datum uitspraak: 22 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 10 november 2022 in zaak nr. NL22.20008 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2022 heeft de staatssecretaris een opvolgende aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 10 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.E. Visscher, advocaat te Papendrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de omstandigheid dat de vreemdeling de overdracht naar Duitsland doelbewust heeft gefrustreerd, onvoldoende is om te concluderen dat de vreemdeling is ondergedoken als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De Afdeling heeft dit ook overwogen in haar uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3630, onder 5-7. Uit die uitspraak volgt dat van onderduiken sprake is wanneer een vreemdeling er doelbewust voor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht. Dat is het geval als de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen. Aangezien de vreemdeling feitelijk niet buiten het bereik van de autoriteiten is geweest, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vreemdeling niet is ondergedoken en dat de staatssecretaris de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023
897-1048