ECLI:NL:RVS:2023:3529

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
202206836/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek werd op 20 januari 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 26 juli 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 4 november 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De staatssecretaris betoogde dat de vreemdeling geen belang meer had bij het hoger beroep, omdat de ongewenstverklaring inmiddels was opgeheven. De Raad van State oordeelde echter dat de vreemdeling belang had bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat hij om vergoeding van de gemaakte kosten had verzocht. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202206836/1/V2.
Datum uitspraak: 20 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 november 2022 in zaak nr. 21/4662 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 26 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris betoogt tevergeefs dat de vreemdeling geen belang meer heeft bij het hoger beroep, omdat hij naar aanleiding van een ander verzoek van de vreemdeling de ongewenstverklaring inmiddels heeft opgeheven. De vreemdeling heeft immers tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in bezwaar verzocht en dit verzoek in beroep en hoger beroep herhaald. Reeds daarom heeft hij belang bij de beoordeling van het hoger beroep. De rechtbank heeft namelijk deze kosten niet vergoed (vergelijk de uitspraak van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:920, onder 1).
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023
853-1021