ECLI:NL:RVS:2023:350
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 21 juli 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank verklaarde ook het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 21 juni 2022 de asielaanvraag van de vreemdeling had ingewilligd, ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de staatssecretaris een bestuurlijke dwangsom had moeten opleggen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 januari 2023 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 30 november 2022, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is beantwoord.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.