202108088/1/A3.
Datum uitspraak: 13 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
De GrootMeister Horeca B.V., gevestigd te Leiden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 november 2021 in zaak nr. 20/5365 in het geding tussen:
De GrootMeister
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2020 heeft de burgemeester aanvragen van De GrootMeister voor een Drank- en Horecawetvergunning
(hierna: DHW-vergunning) en een aanwezigheidsvergunning afgewezen.
Bij datzelfde besluit heeft de burgemeester een aan De GrootMeister verleende DHW-vergunning ingetrokken.
Bij besluit van 3 juli 2020 heeft de burgemeester het door De GrootMeister daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2021 heeft de rechtbank het door De GrootMeister daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft De GrootMeister hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De GrootMeister heeft een zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2023, waar De GrootMeister, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Huisman, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door J.G.C.B. van Ginneken en mr. M.E. Atkins, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De GrootMeister was eigenaar van restaurant De Bruine Boon, dat zij had gekocht van Leids College II B.V. In de koopovereenkomst van 5 april 2018 was opgenomen dat zij de koopprijs van € 700.000,- in delen betaalde. Op 25 juni 2018 heeft De GrootMeister voor de exploitatie van De Bruine Boon een DHW-vergunning aangevraagd. De GrootMeister heeft De Bruine Boon eind mei 2020 verkocht. De GrootMeister is nog wel eigenaar van café Oma Rietje. Op 1 februari 2019 heeft De GrootMeister voor dat café een aanwezigheidsvergunning aangevraagd voor de plaatsing van twee kansspelautomaten.
1.1. Naar aanleiding van de twee aanvragen heeft de burgemeester het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) om advies gevraagd vanwege betrokkenheid van Leids College II, waarvan [persoon A] enig aandeelhouder is, bij De GrootMeister. Tegen [persoon A] loopt een strafrechtelijk onderzoek.
1.2. Over de vergunningaanvraag voor De Bruine Boon heeft het LBB op 13 maart 2019 een advies uitgebracht. Uit het advies blijkt dat onvoldoende feiten en omstandigheden bestaan die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat De GrootMeister in relatie staat tot relevante en recente strafbare feiten. Volgens het LBB bestaat er geen gevaar dat de aangevraagde vergunningen mede gebruikt zullen worden om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten of om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).
Naar aanleiding van een tip van het Openbaar Ministerie heeft de burgemeester opnieuw het LBB verzocht een advies uit te brengen. In het advies van 24 juni 2019 komt het LBB tot de conclusie dat het advies van 13 maart 2019 niet in stand kan blijven omdat er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten. Dat leidt het LBB af uit het feit dat het vermoeden bestaat dat [persoon A] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, waardoor te weinig belasting is geheven. Daarnaast bestaat volgens het LBB het vermoeden dat [persoon A] zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk niet doen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2010, 2011, 2014, 2015 en 2016. Daardoor zou een bedrag van € 1.939.653,- aan belasting te weinig zijn betaald.
1.3. Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor Oma Rietje heeft het LBB op 15 juli 2019 een advies uitgebracht. Ook uit dat advies volgt dat dat er ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten om dezelfde redenen als uit het advies van 24 juni 2019 volgt.
Besluitvorming
2. Naar aanleiding van de adviezen van het LBB heeft de burgemeester op 26 juli 2019 het voornemen geuit om de aangevraagde vergunningen te weigeren en de DHW-vergunning voor Oma Rietje in te trekken. Nadat de burgemeester verschillende keren om aanvullende informatie heeft gevraagd, waarop De GrootMeister heeft gereageerd, heeft de burgemeester bij besluit van 13 februari 2020 besloten om op grond van artikel 27, derde lid, van de DHW de aanvraag voor de DHW-vergunning af te wijzen. De aanvraag voor de aanwezigheidsvergunningvergunning heeft hij afgewezen op grond van artikel 30e, derde lid, van de Wet op de Kansspelen (hierna: Wok).
Verder heeft de burgemeester de aan Oma Rietje verleende DHW-vergunning op grond van artikel 31, derde lid, aanhef en onder a, van de DHW ingetrokken. Volgens de burgemeester bestaat er, gelet op de adviezen van het LBB, een ernstig gevaar dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten. De GrootMeister staat in relatie tot de strafbare feiten die [persoon A] heeft gepleegd, omdat hij haar indirecte vermogensverschaffer is. De vermogensverschaffing bestaat uit het in delen betalen van de koopprijs van de Bruine Boon van € 700.000,-. Daarmee is in feite een overeenkomst van lening aangegaan tussen De GrootMeister en Leids College II, waarbij Leids College II geld heeft verschaft aan De GrootMeister, aldus de burgemeester.
2.1. Tegen het besluit van 13 februari 2020 heeft De GrootMeister bezwaar gemaakt. De burgemeester heeft het bezwaar bij besluit van 3 juli 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit rechtmatig geacht en het beroep van De GrootMeister daarom ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is bij de uitspraak gevoegd en maakt hiervan deel uit.
Hoger beroep
4. De GrootMeister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de aanvragen mocht afwijzen en de DHW-vergunning mocht intrekken. Volgens haar bestaat er geen ernstig gevaar dat de vergunningen voor De Bruine Boon en Oma Rietje worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. Van een feitelijke benutting van een dergelijk voordeel is geen sprake. De vermogensverschaffing door Leids College II is in ieder geval ten einde gebracht, omdat de contractuele verplichtingen zijn voldaan waardoor zij niet meer in relatie staat tot de strafbare feiten. Bovendien is de koopsom van De Bruine Boon vanwege gebreken die achteraf zijn geconstateerd op 23 oktober 2019 verlaagd naar € 450.000,-. Het resterende bedrag dat zij nog moest betalen is in december 2019 voldaan. De burgemeester moet daarom motiveren waarom er nog steeds een ernstig gevaar zou bestaan. Daarbij verwijst De GrootMeister naar de uitspraken van de Afdeling van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1028, en 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3050. Dat de burgemeester ondanks het nakomen van alle verplichtingen die voortvloeien uit de koop van De Bruine Boon nog steeds de gevraagde vergunningen heeft geweigerd en de DHW-vergunning van Oma Rietje heeft ingetrokken, is niet proportioneel en onevenredig. De burgemeester had ook voorwaarden aan de vergunning kunnen verlenen, zoals de voorwaarde dat de financieringsrelatie tussen haar en Leids College II zou worden beëindigd, aldus De GrootMeister. Daarbij verwijst zij naar de conclusie van staatsraden advocaat-generaal Widdershoven en Wattel van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468. Volgorde van beoordeling
5. De GrootMeister weerspreekt de bevindingen uit de adviezen van het LBB niet. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of Leids College II vermogensverschaffer is van De GrootMeister en daardoor in relatie staat tot de strafbare feiten die [persoon A] heeft gepleegd. Als dat het geval is, moet de vraag worden beantwoord of een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordelen te benutten. Aan de hand van deze vragen beoordeelt de Afdeling of de uitspraak van de rechtbank stand kan houden.
Vermogensverschaffing
6. Artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob bepaalt onder andere dat de betrokkene (de vergunningaanvrager) in relatie staat tot strafbare feiten als een ander die feiten heeft gepleegd en die persoon vermogensverschaffer is van de betrokkene.
6.1. De Afdeling volgt de rechtbank en de burgemeester in de conclusie dat feiten en omstandigheden bestonden die ernstig deden vermoeden dat [persoon A] strafbare feiten heeft gepleegd en dat De GrootMeister met hem in relatie staat. In de Bibob-adviezen staat dat De GrootMeister De Bruine Boon op 5 april 2018 heeft gekocht van Leids College II. Daarbij is bedongen dat De GrootMeister de koopprijs in delen zal betalen. Op dat moment werd Leids College II vertegenwoordigd door enig aandeelhouder [persoon B]. [persoon A] is op 11 juni 2018 eigenaar en enig aandeelhouder geworden van Leids College II. Daarbij heeft hij ook de vordering op De GrootMeister overgenomen, zo staat in de Bibob-adviezen. Omdat uit de koopovereenkomst van 5 april 2018 blijkt dat op drie momenten een bedrag moest worden overgemaakt voor de koop van De Bruine Boon, heeft Leids College II vermogen verschaft aan De GrootMeister. Vervolgens bleek volgens De GrootMeister dat de inventaris niet was wat zij ervan verwachtte en bovendien ging kort na de heropening keukenapparatuur defect. Op dat moment moest nog een bedrag van € 350.000,- aan Leids College II betaald worden. De GrootMeister en Leids College II zijn volgens De GrootMeister vanwege die gebreken overeengekomen dat nog een bedrag van € 100.000,- betaald hoefde te worden. Dat De GrootMeister over de staat van het gekochte heeft gedwaald is op grond van haar eigen verklaringen echter niet aannemelijk. Vernieuwingen aan meubilair en keukenapparatuur kunnen bovendien ook om andere reden hebben plaatsgevonden. Daarnaast verklaart de gestelde dwaling ten tijde van de koop van De Bruine Boon het verschil van € 250.000,- niet volledig en is dit ook niet volledig met facturen onderbouwd. Verder heeft De GrootMeister evenmin aannemelijk gemaakt dat, zoals zij ter zitting heeft gesteld, zonder haar toestemming kort voor de koop van De Bruine Boon salarisverhogingen waren doorgevoerd, en dat daarvoor door Leids College II compensatie is geboden. De conclusie moet zijn dat Leids College II aldus voor € 250.000,- aan vermogen heeft verschaft aan De GrootMeister. Uit de adviezen van het LBB volgt dat het vermoeden bestaat dat enig aandeelhouder van Leids College II [persoon A] zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk niet doen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen waardoor een bedrag van € 1.939.653,- aan belasting te weinig zou zijn betaald. Doordat [persoon A] indirect vermogen heeft verschaft aan De GrootMeister staat De GrootMeister in relatie tot de strafbare feiten die [persoon A] vermoedelijk heeft begaan. Dat De GrootMeister alle banden met [persoon A] heeft verbroken, laat onverlet dat zij zijn overeengekomen dat de koopsom van De Bruine Boon verlaagd zou worden en dat Leids College II daarmee vermogensverschaffer is van De GrootMeister. De rechtbank heeft in dat verband terecht gewezen op artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet Bibob, waaruit volgt dat eerder verschaft vermogen ook kan worden betrokken bij het oordeel of sprake is van vermogensverschaffing.
6.2. Het betoog slaagt niet.
Ernstig gevaar
7. Uit artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob volgt dat de mate van het gevaar wordt vastgesteld op basis van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Uit wat in 6.1 is overwogen, volgt in ieder geval dat De GrootMeister in relatie staat tot de strafbare feiten die [persoon A] heeft gepleegd.
7.1. De Afdeling volgt de rechtbank en de burgemeester dan ook in de conclusie dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten. De Afdeling acht daarvoor het volgende van belang.
7.2. Uit het Bibob-advies blijkt dat een ernstig vermoeden bestaat dat [persoon A] opzettelijk geen aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan voor de jaren 2010, 2011, 2014, 2015 en 2016. Daarnaast heeft hij vermoedelijk voor de jaren 2012 en 2013 opzettelijk geen inlichtingen, gegevens of aanwijzingen aan de Belastingdienst verstrekt. Daardoor bestaat het ernstige vermoeden dat te weinig belasting is betaald. Uit het advies blijkt dat een voordeel van in ieder geval € 1.939.653,- moet zijn behaald met de strafbare feiten. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 15 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2226, r.o. 3.4) blijft het voordeel dat is behaald met criminele activiteiten in beginsel deel uitmaken van het vermogen zolang dit niet door bijvoorbeeld een ontnemingsmaatregel aan het vermogen is onttrokken. De burgemeester heeft in dat verband bij zijn besluitvorming mogen betrekken dat nog niet is gebleken dat het vermoedelijk verkregen voordeel uit het vermogen van [persoon A] is verdwenen. Omdat [persoon A] als indirect vermogensverschaffer is aan te merken van De GrootMeister, bestaat het gevaar dat met de vergunningen uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen worden benut. 7.3. Het betoog slaagt niet.
Is de intrekking en weigering van de vergunningen evenredig met de mate van het gevaar?
8. Artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob bepaalt dat de weigering dan wel de intrekking van een vergunning slechts plaatsvindt als die evenredig is met de mate van het gevaar.
8.1. De burgemeester mocht tot weigering van de DHW-vergunning en aanwezigheidsvergunning voor respectievelijk De Bruine Boon en Oma Rietje en intrekking van de DHW-vergunning van Oma Rietje overgaan. Gelet op de grootte van de vermoedelijk verkregen voordelen, heeft de burgemeester het belang van het voorkomen dat met de vergunningen uit gepleegde strafbare feiten verkregen, op geld waardeerbare voordelen worden benut zwaarder mogen laten wegen dan het belang van De GrootMeister om de vergunningen te verkrijgen dan wel te behouden.
8.2. Het betoog slaagt niet.
Voorschriften aan de vergunning
9. Artikel 3, zevende lid, van de Wet Bibob bepaalt dat, voor zover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften kan verbinden. Omdat uit het voorgaande blijkt dat sprake is van ernstig gevaar, is de burgemeester niet bevoegd om voorschriften te verbinden aan de vergunningen. De Afdeling komt daarom niet toe aan het betoog van De GrootMeister op dit punt. Vergelijk daarvoor ook de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:661. 9.1. Het betoog slaagt niet.
Conclusie over het hoger beroep
10. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Incidenteel hoger beroep
11. De burgemeester heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep gegrond is. Los van de vraag of dit incidenteel hoger beroep tijdig is ingediend, komt de Afdeling niet toe aan de bespreking daarvan omdat het hoger beroep van De GrootMeister ongegrond is.
Slotsom
12. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2023
818-1071
BIJLAGE
Wet Bibob
Artikel 3
1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
[…]
2. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,
b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.
[…]
4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:
[…]
c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon leidinggevende van betrokkene is, dan wel zeggenschaphebbende over betrokkene, vermogensverschaffer van betrokkene of een persoon die in een zakelijk samenwerkingsverband tot betrokkene staat of heeft gestaan.
5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:
a. de mate van het gevaar […]
[…]
7. Voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Het bestuursorgaan heeft eenzelfde bevoegdheid indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Het bestuursorgaan kan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift wijzigen. Indien niet wordt voldaan aan een op grond van deze bepaling gegeven voorschrift, kan het bestuursorgaan de beschikking intrekken.
Wet op de Kansspelen
Artikel 30e
[…]
3. De vergunning kan ook worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
[…]
Drank- en Horecawet
Artikel 27
[…]
3. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
[…]
Artikel 31
[…]
3. Een vergunning kan voorts door de burgemeester worden ingetrokken, indien:
a. er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd;
[…]