ECLI:NL:RVS:2023:3367

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
202301501/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 6 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 9 augustus 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 15 februari 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 9 februari 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. In de tussentijd heeft de staatssecretaris op 13 april 2023 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 september 2023.

Uitspraak

202301501/2/V1.
Datum uitspraak: 6 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 februari 2023 in zaak nr. NL22.4431 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 februari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B. Aydin, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 13 april 2023 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 9 augustus 2021 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft daartegen bij de rechtbank beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep en het verzoek heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1.       Uit het verzoek blijkt niet van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Van Gastel
voorzieningenrechter
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023
716-977