ECLI:NL:RVS:2023:3357
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 augustus 2022, waarin het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 5 mei 2021 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling op 8 december 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarna de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. van Werven, in hoger beroep ging.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 september 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag die aan de orde was eerder door de Afdeling was beantwoord en dat er geen reden was om hier anders over te oordelen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 5 september 2023.