ECLI:NL:RVS:2023:3341
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 21 november 2019. De rechtbank had in deze zaak, genummerd NL19.18017, een beslissing genomen die de staatssecretaris niet beviel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek van de vreemdeling om proceskostenveroordeling aan de orde kwam. De staatssecretaris trok zijn hoger beroep in, wat leidde tot de vraag of hij vergoedingen moest betalen voor de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt.
De Afdeling heeft in haar overwegingen artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat een bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld tot vergoeding van kosten in geval van intrekking van het hoger beroep. De vreemdeling had kosten gemaakt voor verschillende proceshandelingen, waaronder schriftelijke uiteenzettingen en het bijwonen van zittingen. De Afdeling oordeelde dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen, maar wees het verzoek om extra reis- en verblijfskosten af, omdat deze al waren verdisconteerd in de forfaitaire vergoeding.
Uiteindelijk heeft de Afdeling de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 6.277,50, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023.