ECLI:NL:RVS:2023:3323

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
202206014/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering zorgtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 september 2022, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 31 juli 2021, stelde de zorgtoeslag van [appellant] over het jaar 2020 vast op nihil en vorderde een bedrag van € 1.254,00 aan teveel betaald voorschot terug. Dit besluit was gebaseerd op een melding van de Basisregistratie Inkomen (BRI) die aangaf dat het vermogen van [appellant] over 2020 € 99.000,00 bedroeg. [appellant] betwistte deze vaststelling en stelde dat zijn vermogen € 77.480,00 was, en dat de Belastingdienst ten onrechte uitging van de gezamenlijke opgave met zijn huisgenote, die geen partner in de zorgtoeslag is.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst verplicht is de door de belastinginspecteur vastgestelde gegevens te volgen, en dat het betoog van [appellant] over het fiscaal partnerschap niet relevant was. De rechtbank bevestigde dat er geen recht op zorgtoeslag bestond, aangezien de grondslag sparen en beleggen meer was dan het toegestane bedrag van € 85.767,00. In hoger beroep herhaalde [appellant] grotendeels zijn eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat de Belastingdienst de zorgtoeslag van [appellant] over 2020 terecht op nihil had vastgesteld. De conclusie was dat het hoger beroep ongegrond was en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

202206014/1/A2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Alphen, gemeente West Maas en Waal,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 september 2022 in zaak nr. 22/277 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2020 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.254,00 aan teveel betaald voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 23 december 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       Bij besluit van 27 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot zorgtoeslag over 2020 toegekend van € 1.250,00. Bij de berekening van het voorschot is uitgegaan van een geschat toetsingsinkomen van € 0,00. In het besluit van 31 juli 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2020 vastgesteld op € 0,00 en een bedrag van € 1.254,00 van hem teruggevorderd. Reden hiervan is dat de Belastingdienst/Toeslagen van de Basisregistratie Inkomen (BRI) een melding heeft ontvangen dat de grondslag sparen en beleggen van [appellant] over 2020 € 99.000,00 is.
2.       [appellant] is het met het besluit tot terugvordering niet eens. Volgens hem bedraagt zijn vermogen € 77.480,00 en gaat de Belastingdienst/toeslagen ten onrechte uit van de gezamenlijke opgave van hem en zijn huisgenote, die geen partner in de zorgtoeslag is.
3.       De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2020 bij de verdeling van de aftrekposten en de vermogens van hem en zijn vriendin zijn eigen vermogen op € 99.000,00 bepaald. Vervolgens is dit vermogen vastgesteld door de belastinginspecteur en opgenomen in de BRI. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak dat de Belastingdienst/Toeslagen verplicht is de door de inspecteur vastgestelde gegevens te volgen. De wet biedt de Belastingdienst/Toeslagen geen mogelijkheid om hier van af te wijken. Het  betoog van [appellant] dat hij en zijn vriendin geen fiscaal partnerschap hebben is daardoor niet relevant. Indien [appellant] het niet eens is met de vaststelling van het fiscaal partnerschap tussen hem en zijn vriendin en zijn vermogen, dient hij hiertegen bezwaar te maken bij de inspecteur. Omdat er geen aanspraak op zorgtoeslag in 2020 bestond als de grondslag sparen en beleggen meer was dan € 85.767,00 en de Belastingdienst/Toeslagen uit mocht gaan van de in de BRI opgenomen grondslag sparen en beleggen van € 99.000,00 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2020 terecht op nihil vastgesteld, aldus de rechtbank.
4.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 tot en met 5.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat de rechtbank, zoals ook blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, terecht heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen verplicht is de door de inspecteur vastgestelde gegevens te volgen, maar dat als de grondslag sparen en beleggen door de inspecteur alsnog op een lager bedrag wordt vastgesteld, dat afhankelijk van de hoogte van dat bedrag mogelijk nog alsnog sprake kan zijn van een recht op zorgtoeslag over 2020 (vergelijk de uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2830).
5.       De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Soest-Ahlers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
343-1014