ECLI:NL:RVS:2021:2830

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
202101191/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2021, waarin de rechtbank de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen om de zorgtoeslag voor de jaren 2015 en 2016 op nihil vast te stellen en teveel ontvangen voorschotten terug te vorderen, heeft bekrachtigd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze besluiten genomen op basis van de vaststelling dat het vermogen van [appellante] de vermogensgrens voor zorgtoeslag overschrijdt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen niet verplicht was om te wachten met het definitief vaststellen van de zorgtoeslag totdat de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over die jaren in rechte vaststonden. [appellante] heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar mocht afzien, omdat de bezwaren kennelijk ongegrond waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202101191/1/A2.
Datum uitspraak: 15 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 februari 2021 in zaken nrs. 19/7423 en 20/3372 in de gedingen tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] voor het jaar 2015 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.061,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 15 november 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] voor het jaar 2016 vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.092,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 6 september 2019 ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 maart 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 15 november 2019 ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen de besluiten van 21 oktober 2019 en 30 maart 2020 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellante] heeft over 2015 en 2016 voorschotten zorgtoeslag ontvangen. Bij de besluiten van 6 september 2019 en 15 november 2019, gehandhaafd bij de besluiten van 21 oktober 2019 en 30 maart 2020, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellante] over 2015 en 2016 vastgesteld op nihil en de teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het vermogen van [appellante] de vermogensgrens voor zorgtoeslag overschrijdt.
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over 2015 en 2016 nog niet definitief mag vaststellen zolang de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over die jaren nog niet in rechte vaststaan, omdat dan het verzamelinkomen nog niet definitief is vastgesteld als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, ten eerste, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr).
[appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft mogen afzien van horen in bezwaar.
3.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de door de inspecteur vastgestelde grondslag sparen en beleggen over de jaren 2015 en 2016 onderscheidenlijk € 391.765,00 en € 479.973,00 bedraagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3534), staat het de Belastingdienst/Toeslagen vrij om een inkomensgegeven uit de Basisregistratie Inkomens (hierna: de BRI) te gebruiken voor zijn besluitvorming indien de inspecteur het inkomensgegeven als "in onderzoek" heeft gemarkeerd, bijvoorbeeld omdat ten aanzien van dit inkomensgegeven een bezwaar- of beroepschrift is ingediend. Voor het oordeel dat op grond van artikel 21, onderdeel e, ten eerste, van de Awr het inkomensgegeven in rechte moet vaststaan voordat het kan worden opgenomen in de BRI bestaat geen grond. Op grond van artikel 21, onderdeel e, ten eerste, van de Awr is het inkomensgegeven het na afloop van het kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen. Uit de tekst van die bepaling kan niet worden afgeleid dat het inkomensgegeven definitief moet zijn vastgesteld om door de Belastingdienst/Toeslagen in zijn besluitvorming te kunnen worden gebruikt. De dienst is dus, anders dan [appellante] aanvoert, niet gehouden om met het definitief vaststellen van het recht op zorgtoeslag te wachten totdat de procedure over de hoogte van het inkomensgegeven is afgerond. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. In de door [appellante] gestelde bijzondere omstandigheden kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel.
3.2.    De Afdeling merkt op dat de wetgever in artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) een voorziening heeft getroffen voor de situatie dat de grondslag sparen en beleggen mogelijk op een lager bedrag wordt vastgesteld naar aanleiding van de nog lopende procedure tegen de aanslagen IB/PVV en [appellante], als gevolg daarvan, alsnog in aanmerking zou komen voor zorgtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen is in dat geval verplicht ambtshalve, dat wil zeggen zonder dat een aanvraag nodig is, een nieuw besluit te nemen. Indien daarvoor aanleiding bestaat, betaalt de dienst hierbij tevens rente uit. Verder kan de Belastingdienst/Toeslagen een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tegen een inkomensgegeven, zoals [appellante] heeft gedaan, met toepassing van artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Awir op verzoek uitstel van betaling van de terugvordering verlenen.
3.3.    Wat betreft het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar heeft mogen afzien, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen van de belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:282) betekent dit dat van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De bezwaren waren gericht tegen de door de Belastingdienst/Toeslagen gebruikte inkomensgegevens. Deze kunnen niet leiden tot andersluidende besluiten over het recht op zorgtoeslag van [appellante]. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar heeft mogen afzien.
3.4.    De betogen falen.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021
809
BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[…]
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…]
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…]
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
[…]
Artikel 20
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
[…]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
[…]
c. verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
[…]
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
[…]
Artikel 21d
1. De inspecteur plaatst de aantekening «in onderzoek» bij een inkomensgegeven indien ten aanzien van dat inkomensgegeven:
[…]
b. een bezwaar- of beroepschrift is ingediend;
[…].
Artikel 21g
1. Voor zover een afnemer een op grond van een wettelijk voorschrift verleende bevoegdheid tot gebruik van het inkomensgegeven uitoefent, gebruikt hij het inkomensgegeven zoals dat ten tijde van het gebruik is opgenomen in de basisregistratie inkomen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien bij het inkomensgegeven de aantekening «in onderzoek» is geplaatst.
Wet op de zorgtoeslag
Artikel 1
[…]
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Artikel 2a, zoals deze luidde op 1 januari 2015
1. In afwijking van artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bestaat geen aanspraak op een zorgtoeslag indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 82 093, dan wel, ingeval de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 82 093. Bij de bepaling van de grondslag, bedoeld in de vorige volzin, wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
[…]
Artikel 2a, zoals deze luidde op 1 januari 2016
1. In afwijking van artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bestaat geen aanspraak op een zorgtoeslag indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 82 504, dan wel, ingeval de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 82 504. Bij de bepaling van de grondslag, bedoeld in de vorige volzin, wordt geen rekening gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
[…]