202200189/1/A3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Veldhoven,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2021 in zaak nr. 01/377192/21-723 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Veldhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2021 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) opgelegd voor de periode van 10 dagen, te weten van 4 december 2021 18:00 uur tot en met 14 december 2021 18:00 uur.
Bij mondelinge uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.J.P. Toonen, advocaat te Cuijk, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. van Prooijen en E. van de Sommen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partner] als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. De burgemeester heeft op grond van artikel 2 van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod van 4 december 18:00 uur tot 14 december 18:00 uur aan [appellant] opgelegd. Het huisverbod omvatte ook een verbod om contact op te nemen met [partner] van [appellant], en de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. Dit besluit is gebaseerd op het door een hulpofficier van justitie opgemaakte Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat ten tijde van het bestreden besluit ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [partner] en de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] bestond. De burgemeester was daarom bevoegd tot oplegging van een huisverbod aan [appellant]. De rechtbank is verder met de burgemeester van oordeel dat het huisverbod op moment van de zitting nog niet kon worden opgeheven. Zij heeft daartoe overwogen dat het, ondanks de bereidheid van [appellant] om hulp te aanvaarden, in het belang van alle betrokkenen is de dagen tot aan 14 december 2021 om 18.00 uur te benutten om de benodigde hulpverlening op een goede en zorgvuldige manier in gang te zetten. De rechtbank heeft hierbij doorslaggevende betekenis toegekend aan het advies van de hulpverlening dat het eerste contact tussen [appellant] en zoon [kind 1] begeleid moet plaatsvinden, omdat de kinderen getuige waren van de traumatische gebeurtenis en met name [kind 1] dit bewust heeft meegekregen. Om die reden werd professionele begeleiding om de juiste hulp en begeleiding te kunnen bieden aan [kind 1] belangrijk geacht. De rechtbank heeft hierbij ook betrokken dat op de zitting is gebleken dat dit eerste contactmoment niet voor maandag 13 december 2021 zou kunnen plaatsvinden.
Hoger beroep van [appellant]
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het huisverbod op het moment van de zitting niet kon worden opgeheven. Volgens [appellant] was er geen sprake meer van een acuut gevaar en waren alle betrokken partijen het daarover eens. Zijn vrouw wilde ook graag dat [appellant] thuis kwam, ook omdat zij nu alleen de zorg had over de kinderen en hem nodig had om haar daarmee te helpen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte teveel betekenis toegekend aan het advies van de betrokken instanties. Er is nooit hulpverlening geweest, niet in de dagen voor de zitting maar ook niet daarna. Toen [appellant] na beëindiging van het huisverbod thuiskwam, trof hij ook geen begeleiding aan voor dit eerste contactmoment. Het huisverbod is om die reden dan ook ten onrechte niet opgeheven vanaf de zitting op 10 december 2021, aldus [appellant].
Verweer burgemeester
4. De burgemeester heeft verklaard dat alles in het werk is gesteld om te zorgen dat het eerste contactmoment tussen [appellant] en [kind 1] onder begeleiding zou plaatsvinden, maar dat dit uiteindelijk niet is gelukt. De burgemeester heeft toegelicht dat contact is opgenomen met verschillende instanties maar dat deze geen van allen de capaciteit beschikbaar hadden om dit uit te voeren.
Dat het eerste contactmoment niet onder begeleiding heeft kunnen plaatsvinden, betreurt de burgemeester, maar dit maakt volgens hem niet dat de uitspraak van de rechtbank daarmee niet juist is.
Oordeel van de Afdeling
5. Niet in geschil is de vraag of het huisverbod terecht is opgelegd. Het gaat in dit hoger beroep alleen om de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het huisverbod ten tijde van de zitting bij de rechtbank nog niet kon worden opgeheven.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de uitspraak van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2213) volgt uit artikel 6, tweede lid, van de Wth dat de rechter, als het huisverbod nog geldt op de dag waarop hij uitspraak doet, moet bezien of zich na de oplegging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer voordoet, zodat het niet gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren. De rechter moet, in het bijzonder gedurende de eerste tien dagen dat het huisverbod geldt, terughoudend zijn met het aanwenden van zijn bevoegdheid om dat verbod op te heffen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wth volgt dat de periode van tien dagen ertoe dient om de veiligheid van andere personen waarmee de uithuisgeplaatste het huishouden deelt te beschermen. Daarnaast biedt deze periode de hulpverlening de mogelijkheid om contact op te nemen met het slachtoffer en de uithuisgeplaatste om te bekijken of hulpverlening een bijdrage kan leveren aan beëindiging van het huiselijk geweld. Gelet hierop moet de burgemeester gedurende de periode van tien dagen, die het huisverbod in beginsel duurt, de gelegenheid krijgen om de noodzakelijke hulpverlening op te starten en kunnen alleen bijzondere feiten of omstandigheden rechtvaardigen dat de rechter het huisverbod opheft voordat deze periode is verstreken. 5.2. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over het opheffen van het huisverbod vanaf de zitting bij de rechtbank op 10 december 2021 zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep hierover heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2, achtste alinea, opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
5.3. Daaraan wordt nog toegevoegd dat, zoals volgt uit overweging 5.1., een huisverbod niet alleen als doel heeft om acuut gevaar weg te nemen, maar ook om hulpverlening te bieden en de situatie goed te kunnen inschatten om toekomstig geweld te kunnen voorkomen. Verder is van belang dat de Afdeling de uitspraak beoordeelt op basis van de feiten die de rechtbank op dat moment kende. Die waren dat [appellant] aangaf alle hulp te aanvaarden en dat hij op eigen initiatief naar de huisarts was gegaan voor hulp, maar ook dat volgens het advies van de betrokken hulpverlening belangrijk was dat het eerste contact tussen [appellant] en zoon [kind 1] onder begeleiding zou plaatsvinden omdat de kinderen getuige zijn geweest van de traumatische gebeurtenis die aanleiding was voor het opleggen van het huisverbod. De rechtbank mocht uitgaan van de verklaring van de burgemeester dat dit eerste contactmoment niet voor maandag 13 december 2021 zou kunnen plaatsvinden. In de omstandigheid dat zoals achteraf is gebleken het eerste contactmoment tussen [appellant] en zoon [kind 1] uiteindelijk helaas niet onder begeleiding heeft kunnen plaatsvinden, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de uitspraak van de rechtbank. Dit komt omdat op dat moment de rechtbank er op basis van de haar toen bekende informatie van uit mocht gaan dat deze begeleiding nodig was en zou worden geregeld.
Het betoog van [appellant] slaagt niet.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, wordt bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld-Mak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
317-1072