202105028/2/R2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Stramproy, gemeente Weert (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Stramproy, gemeente Weert (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te Stramproy, gemeente Weert,
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te Stramproy, gemeente Weert (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], beiden wonend te Stramproy, gemeente Weert (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 5]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Weert (hierna: de raad),
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2239 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken in het besluit van 2 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lambroek -Stramproy" te herstellen. De raad is ook opgedragen om de Afdeling en anderen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. De tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 5 oktober 2022 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Lambroek - Stramproy" gewijzigd en opnieuw vastgesteld.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [partij] zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld. Van deze gelegenheid hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] gebruik gemaakt.
De raad en [appellant sub 3] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 5 juli 2023 behandeld, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5], bijgestaan of vertegenwoordigd door mr. C.S. Hoitink, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M. Arts, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
De tussenuitspraak
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 3 augustus 2022 drie gebreken in het besluit van 2 juni 2021 vastgesteld.
In de eerste plaats is onder 5.3 vastgesteld dat de raad een bepaald bouwpeil noodzakelijk acht in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De raad had daarom het minimale en maximale bouwpeil van de gronden in het plangebied in de planregels moeten opnemen.
In de tweede plaats is onder 5.4 en 5.5 vastgesteld dat de raad niet had kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels ten aanzien van de aanleg en instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen in openbaar gebied en op de beoogde vrije sector kavels. Dit geldt ook voor de minimaal benodigde bergingscapaciteit in openbaar gebied. De raad vindt deze aspecten namelijk noodzakelijk voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan.
In de derde plaats is onder 6.5 vastgesteld dat een voorwaardelijke verplichting in de planregels voor de aanleg van de landschappelijke inpassing van het plangebied niet achterwege kon blijven. Doordat een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg van de groenvoorzieningen in het openbaar gebied geheel ontbreekt in de planregels, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende duidelijk of, wanneer en welke maatregelen zullen worden getroffen en of dat bijvoorbeeld voor de ingebruikname van de betreffende gronden het geval zal zijn. Artikel 4.3.1 van de planregels is bovendien te vrijblijvend om de landschappelijke inpassing publiekrechtelijk te verzekeren, omdat dit een nadere eisen-regeling betreft. In dit artikel staat ook niets over de aard en omvang van de landschappelijke inpassing.
2. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het besluit van 2 juni 2021 in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) vastgesteld.
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn gegrond, zodat het besluit van 2 juni 2021 moet worden vernietigd.
De opdracht in de tussenuitspraak
3. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de tussenuitspraak de hierboven omschreven gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen 5.3 - 5.5 en 6.5 van de tussenuitspraak.
Het herstelbesluit
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het bestemmingsplan "Lambroek - Stramproy" gewijzigd en opnieuw vastgesteld. In het herstelbesluit zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van het besluit van 2 juni 2021:
- Op de verbeelding zijn aan de gronden met de bestemming "Wonen" de functieaanduidingen "Specifieke vorm van wonen - waterberging 1", ter plaatse van de projectmatig te bouwen woningen (kavelnummers 2 t/m 5, 7 t/m 17 en 20 t/m 28), en "Specifieke vorm van wonen - waterberging 2", ter plaatse van de kavelnummers 1, 6, 18, 19 en 29 t/m 35, toegekend;
- De artikelen 3.2.1, 3.2.2, 4.2.3, 4.2.4 en 4.2.5 zijn aan de planregels toegevoegd;
- Het inrichtingsplan en het beplantingsplan zijn als bijlagen 2 en 3 aan de planregels toegevoegd.
De beroepen van rechtswege
5. Het herstelbesluit is een besluit ter vervanging van het besluit van 2 juni 2021. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het herstelbesluit onderdeel van deze beroepsprocedure. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn daarom van rechtswege gericht tegen het herstelbesluit.
5.1. Het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan heeft volgens de publicatie daarvan met ingang van 13 oktober 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn door de Afdeling in de gelegenheid gesteld op het herstelbesluit te reageren.
- Het beroep van rechtswege van [appellant sub 3]
6. [appellant sub 3] heeft geen zienswijze ingediend. Dit betekent dat zij geen beroepsgronden tegen het herstelbesluit heeft aangevoerd. Haar beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit van de raad is daarom ongegrond.
- De beroepen van rechtswege van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5]
7. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken volgens de raad zijn hersteld. Wat zij als zienswijze naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling daarom aanmerken als gronden van het beroep van rechtswege tegen het herstelbesluit. Deze beroepsgronden zullen in het hiernavolgende worden besproken.
De waterberging van de vrije sectorkavels en de landschappelijke inpassing
8. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] onvoldoende hebben geconcretiseerd waarom met de bij het herstelbesluit gewijzigd vastgestelde planregels over de waterberging van de vrije sectorkavels en de landschappelijke inpassing niet (volledig) tegemoet is gekomen aan hun bezwaren. Ook op de zitting hebben zij desgevraagd niet toegelicht met welke specifieke onderdelen van deze betreffende planregels zij niet kunnen instemmen en hebben zij uitsluitend aangegeven dat hun bezwaren hoofdzakelijk zijn gericht tegen de planologische regeling voor de waterberging van de projectmatige woningbouw en het minimale en maximale bouwpeil van de gronden in het plangebied, zoals opgenomen in het herstelbesluit.
De Afdeling zal in het hiernavolgende daarom niet inhoudelijk ingaan op de artikelen 3.2.2 en 4.2.5 van de regels bij het herstelbesluit.
De betogen slagen in zoverre niet.
Het bouwpeil
9. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat de voorwaardelijke verplichting over het minimale en maximale bouwpeil in artikel 4.2.3 van de planregels niet in overeenstemming is met eerdere standpunten van de raad.
Daartoe voeren zij aan dat de raad in het verweerschrift heeft gesteld dat het advies in het infiltratieonderzoek van Aeres Milieu van 25 oktober 2019 zou worden opgevolgd en dat het maaiveld in het gebied met ongeveer 20 cm zou worden opgehoogd. Ook zouden de peilhoogten in het plangebied lager blijven dan de hoogten van de omliggende erven. In het infiltratieonderzoek staat dat het maaiveld in het plangebied in zuidelijke en zuidoostelijke richting afloopt van ongeveer 32,5 m +NAP bij de achtertuinen van de woningen in de Crixstraat en de Kruisstraat naar 31,2 m +NAP langs de achtertuinen van de woningen langs de Teune Smeedstraat.
Als de raad zich aan zijn toezeggingen had gehouden, dan had het plan volgens hen moeten voorzien in een verhoging van het maaiveld tot 31,4 m +NAP langs de woningen aan de Teune Smeedstraat en mocht het bouwpeil van de woningen in het plangebied ten hoogste 31,55 m +NAP zijn. Het bouwpeil van de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] ligt namelijk op 31,86 m +NAP, waarbij het omliggende erf ongeveer 0,15 m lager ligt - op een niveau ongeveer 31,7 m +NAP - en afloopt naar ongeveer 31,55 m +NAP op de grens met het plangebied. Het bouwpeil van de woningen van [appellant sub 5] en [appellant sub 2] ligt 20 cm hoger dan het peil van [appellant sub 1]. Het bouwpeil van de woning van [appellant sub 4] is vastgesteld op 32,10 m +NAP, waarbij de achterzijde van het perceel een maaiveldhoogte van 32 m +NAP heeft. Doordat de raad in artikel 4.2.3 van de planregels heeft gekozen voor een maximaal bouwpeil van 32,2 m +NAP, wordt het bouwpeil van de woningen aan de Teune Smeedstraat met 0,35 m overschreden. Daarnaast voeren zij aan dat de tuinen rondom de vrije sectorwoningen ongeveer 15 cm - op 32,05 m +NAP - lager komen te liggen dan het bouwpeil. Doordat de afstand tussen de achterrooilijn van de vrije sectorwoningen in het plangebied tot de tuinen van de woningen langs de Teune Smeedstraat zeer beperkt is, zal afschot in de tuin volgens hen ook minimaal zijn. Als de tuinen van de vrije sectorwoningen daardoor 0,50 m hoger komen te liggen dan de tuinen van de woningen aan de Teune Smeedstraat, dan zal de wateroverlast toenemen.
Zij vinden dat de raad daarom een maximaal bouwpeil van 31,7 m +NAP had moeten aanhouden voor de vrije sectorwoningen die in het plan langs de achtertuinen van de woningen aan de Teune Smeedstraat zijn voorzien. Zij willen dat het maaiveld rondom de woningen in het plangebied niet hoger komt te liggen dan het maaiveld van 31,55 m +NAP bij de achtertuinen van de woningen aan de Teune Smeedstraat.
9.1. Artikel 4.2.3 is komen te luiden:
"Het aan te houden minimale en maximale bouwpeil van de begane grondvloer bedraagt 31,90 meter respectievelijk 32,20 meter +NAP."
9.2. De Afdeling overweegt dat de raad op de zitting heeft onderkend dat bij het in artikel 4.2.3 vastgelegde minimale en maximale bouwpeil van de gronden in het plangebied onvoldoende of geen rekening is gehouden met het feit dat het plangebied in zuidelijke en zuidoostelijke richting afloopt en dat de gronden in het plangebied vanwege de te verwachten hoge grondwaterstand moeten worden opgehoogd. Het maaiveld van de tuinen en het bouwpeil van de begane grondvloer van de woningen op kavels 033, 034 en 035 zullen hierdoor niet lager blijven dan het maaiveld van de tuinen en de bouwpeilen van de woningen op de omliggende erven aan de Teune Smeedstraat, ook niet als het minimaal aan te houden bouwpeil in artikel 4.2.3 van de planregels wordt aangehouden voor kavels 033, 034 en 035. De raad acht dit met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan wel noodzakelijk.
De raad wenst dit artikelonderdeel daarom te wijzigen door in artikel 4.2.3 vast te leggen dat voor de kavels 033, 034 en 035 in het plangebied geen minimaal bouwpeil voor de begane grondvloer geldt, dat het maximale bouwpeil van de begane grondvloer maximaal 31,70 m +NAP bedraagt en dat de hoogte van het aangrenzend maaiveld maximaal 31,55 m +NAP bedraagt. De betreffende kavels grenzen aan de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. De raad heeft de Afdeling verzocht om - met het oog op een zo spoedig mogelijke finale geschilbeslechting - met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door artikel 4.2.3 van de planregels vast te stellen met deze wijziging.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en [partij] hebben op de zitting ingestemd met deze wijziging.
9.3. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het herstelbesluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is de Afdeling van oordeel dat het herstelbesluit wat betreft het in artikel 4.2.3 opgenomen minimale en maximale bouwpeil voor kavels 033, 034 en 035 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en daarom niet in overeenstemming is met artikel 3:2 van de Awb.
De betogen slagen.
Waterberging projectmatige woningbouw
10. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat de aanleg en instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen en de minimale bergingscapaciteit in het openbaar gebied weliswaar met de voorwaardelijke verplichting in de planregels zijn gewaarborgd, maar dat wateroverlast daarmee niet wordt voorkomen. De wadi/waterberging waarin het plan voorziet, voldoet volgens hen niet aan de eisen van het waterschap Limburg, omdat de ledigingstijd 50% langer is dan geëist. In dit verband wijzen zij op de bergingsberekening van Ducot Engineering & Advies van 30 april 2020. Daarin is geconstateerd dat de ledigingstijd niet aan de daarvoor gestelde eisen van het waterschap voldoet. Deze langere ledigingstijd vergroot de kans dat overstort plaatsvindt op watergang De Vliet die langs de percelen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] aan de Teune Smeedstraat loopt.
10.1. Artikel 3.2.1 van de planregels is komen te luiden:
"De aanleg van verhardingen in de bestemming "Verkeer" en het bebouwen van gronden in de bestemming "Wonen" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - waterberging 1" is slechts toegestaan als in de bestemming "Verkeer" is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 24 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m³, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering "Afkoppelen en bergen van regenwater", dat als bijlage 2 aan de regels is toegevoegd."
Artikel 4.2.4 van de planregels is komen te luiden:
"Op de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - waterberging 2" is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg en instandhouding van een waterberging van ten minste 100 liter per vierkante meter bebouwd en verhard oppervlakte, die binnen 24 uur na een bui weer 100% beschikbaar is. Om dit te beoordelen dient de infiltratie-/opvangvoorziening op de bouwtekeningen te worden aangegeven en zal ook een aanleg-, detail- en eventuele constructietekening dienen te worden voorgelegd ter beoordeling. Daarbij dienen ook de noodzakelijke bodem- en infiltratieonderzoeken te worden overgelegd op grond waarvan de infiltratie-/opvangvoorziening is ontworpen."
10.2. De Afdeling overweegt dat de raad op de zitting heeft onderkend dat de in de artikelen 3.2.1 en 4.2.4 van de planregels opgenomen ledigingstijd van 24 uur niet in overeenstemming is met de bergingsberekening van Ducot Engineering & Advies van 30 april 2020. Uit deze bergingsberekening blijkt dat met de benodigde bergingscapaciteit van de voorzieningen voor de projectmatige woningen niet kan worden voldaan aan de vereiste ledigingstijd van 24 uur. Hoewel het Waterschap Limburg heeft ingestemd met een langere ledigingstijd van 36 uur voor de waterbergingsvoorzieningen waarin het plan voorziet, heeft de raad dit niet zo in de planregels vastgelegd.
De raad wenst dit artikelonderdeel daarom te wijzigen door "binnen 24 uur na een bui" te wijzigen in "binnen 36 uur na een bui". De raad heeft de Afdeling verzocht om - met het oog op een zo spoedig mogelijke finale geschilbeslechting - met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de artikelen 3.2.1 en 4.2.4 van de planregels vast te stellen met deze wijziging.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] en [partij] hebben op de zitting ingestemd met deze wijziging.
10.3. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het herstelbesluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is de Afdeling van oordeel dat het herstelbesluit wat betreft de in de artikelen 3.2.1 en 4.2.4 opgenomen ledigingstijd niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en daarom niet in overeenstemming is met artikel 3:2 van de Awb.
De betogen slagen.
Conclusie over het herstelbesluit
11. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] tegen het herstelbesluit gegrond zijn.
Het herstelbesluit dient, voor zover het de artikelen 3.2.1, 4.2.3 en 4.2.4 van de regels bij het plan betreft, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Finale geschilbeslechting
12. Met het oog op een definitieve beëindiging van het geschil en gelet op wat onder 9.2. en 10.2 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de artikelen 3.2.1, 4.2.3 en 4.2.4 van de planregels te wijzigen op de wijze waarmee partijen op de zitting hebben ingestemd. Niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden hierdoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad.
12.1. Artikel 3.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging komt als volgt te luiden:
"De aanleg van verhardingen in de bestemming "Verkeer" en het bebouwen van gronden in de bestemming "Wonen" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - waterberging 1" is slechts toegestaan als in de bestemming "Verkeer" is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 36 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m³, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering "Afkoppelen en bergen van regenwater", dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd."
12.2. Artikel 4.2.3 Voorwaardelijke verplichting peilhoogte komt als volgt te luiden:
"a. Het aan te houden minimale en maximale bouwpeil van de begane grondvloer bedraagt 31,90 meter respectievelijk 32,30 meter +NAP.
b. In afwijking van het bepaalde onder a geldt voor de kavels 033, 034 en 035 zoals die zijn aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy, dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd, dat:
- geen minimaal bouwpeil voor de begane grondvloer geldt en het maximale bouwpeil van de begane grondvloer maximaal 31,70 meter +NAP bedraagt;
- de hoogte van het aangrenzend maaiveld maximaal 31,55 meter +NAP bedraagt."
12.3. Artikel 4.2.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging projectmatige woningbouw komt als volgt te luiden:
"Op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - waterberging 1" is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als in de bestemming "Verkeer" is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 36 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m³, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering "Afkoppelen en bergen van regenwater", dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd."
13. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herstelbesluit, voor zover dit is vernietigd.
14. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
15. De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] vergoeden.
Omdat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] zijn vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigde, door deze gemachtigde (nagenoeg) identieke beroepschriften en zienswijzen tegen het herstelbesluit zijn ingediend en zij op de zitting zijn bijgestaan of vertegenwoordigd door deze gemachtigde, worden de door hen ingestelde beroepen voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep als één beroep beschouwd, waaraan met toepassing van het bepaalde in C2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht een wegingsfactor van 1,5 wordt toegekend en wordt aan elk van hen een kwart toegekend van de vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], tegen het besluit van de raad van de gemeente Weert van 2 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lambroek - Stramproy" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Weert van 2 juni 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lambroek - Stramproy";
III. verklaart het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van de raad van de gemeente Weert van 5 oktober 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lambroek - Stramproy" ongegrond;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Weert van 5 oktober 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lambroek - Stramproy" gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Weert van 5 oktober 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lambroek - Stramproy", voor zover daarbij de artikelen 3.2.1, 4.2.3 en 4.2.4 van de planregels zijn vastgesteld;
VI. bepaalt dat de artikelen 3.2.1, 4.2.3 en 4.2.4 van de planregels komen te luiden:
- Artikel 3.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging:
"De aanleg van verhardingen in de bestemming "Verkeer" en het bebouwen van gronden in de bestemming "Wonen" ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - waterberging 1" is slechts toegestaan als in de bestemming "Verkeer" is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 36 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m³, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering "Afkoppelen en bergen van regenwater", dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd.";
- Artikel 4.2.3 Voorwaardelijke verplichting peilhoogte:
"a. Het aan te houden minimale en maximale bouwpeil van de begane grondvloer bedraagt 31,90 meter respectievelijk 32,30 meter +NAP.
b. In afwijking van het bepaalde onder a geldt voor de kavels 033, 034 en 035 zoals die zijn aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy, dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd, dat:
- geen minimaal bouwpeil voor de begane grondvloer geldt en het maximale bouwpeil van de begane grondvloer maximaal 31,70 meter +NAP bedraagt;
- de hoogte van het aangrenzend maaiveld maximaal 31,55 meter +NAP bedraagt.";
- Artikel 4.2.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging projectmatige woningbouw:
"Op gronden met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - waterberging 1" is het bebouwen van de gronden slechts toegestaan als in de bestemming "Verkeer" is voorzien in de aanleg en instandhouding van een wadi en waterbuffer met een ledigingstijd van minder dan 36 uur, met een bergingscapaciteit in de openbare ruimte van 857 m³, een en ander op de wijze zoals dit is aangegeven op het Inrichtingsplan nieuwbouwplan Lambroek te Stramproy bij Buffer A en Buffer B ter plaatse van de markering "Afkoppelen en bergen van regenwater", dat als Bijlage 2 aan de regels is toegevoegd."
VII. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel VI in de plaats treedt van het besluit van 5 oktober 2022, voor zover dat onder V is vernietigd;
VIII. draagt de raad van de gemeente Weert op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen VI en VII worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Weert tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 1.098,56 aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;
b. € 1.098,56 aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;
c. € 1.674,00 aan [appellant sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
d. € 1.098,56 aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;
e. € 1.098,56 aan [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;
X. gelast dat de raad van de gemeente Weert aan:
a. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;
b. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;
c. [appellant sub 3] het door haar voor de behandeling van haar beroep betaalde griffierecht van € 181,00 vergoedt;
d. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan;
e. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht van € 181,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn verplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.J.A. Pellegrom, griffier.
w.g. Kuijer
voorzitter
w.g. Pellegrom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
975
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 luidt:
"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."
Artikel 6:19 luidt:
"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, luidt:
"De bestuursrechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan."
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Artikel 3.1 luidt:
"1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.
2. De bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, wordt binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
3. Telkens indien de gemeenteraad van oordeel is dat de in het bestemmingsplan aangewezen bestemmingen en de met het oog daarop gegeven regels in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening, kan hij, in afwijking van het tweede lid, besluiten tot verlenging van de periode van tien jaar, genoemd in dat lid, met tien jaar.
4. Indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan.
5. Van overschrijding van de in het tweede lid bedoelde periode doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling. Zij leggen deze mededeling bij het bestemmingsplan waarin de bestemming van de grond laatstelijk is aangewezen, voor eenieder ter inzage. Artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing."
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 1.2.3 luidt:
"1. Een visie, plan, besluit en verordening, als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, worden elektronisch vastgesteld. Van een zodanig elektronisch document wordt tevens een papieren versie gemaakt.
2. Indien de inhoud van een elektronisch document als bedoeld in het eerste lid tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, is het eerstgenoemde document beslissend."