ECLI:NL:RVS:2023:3270

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
202004917/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling na intrekking door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 september 2020. De rechtbank had in deze zaak, geregistreerd onder nummer NL20.1534, een beslissing genomen die de staatssecretaris niet beviel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek van de vreemdeling om proceskostenveroordeling aan de orde kwam. De vreemdeling had de staatssecretaris verzocht om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met het hoger beroep, nadat de staatssecretaris dit hoger beroep had ingetrokken.

De Afdeling heeft in haar overwegingen aangegeven dat ingevolge artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de kosten, indien het hoger beroep door dat bestuursorgaan wordt ingetrokken. De staatssecretaris heeft het hoger beroep ingetrokken na het indienen van zienswijzen door zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, naar aanleiding van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de vreemdeling recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten, die in totaal zijn vastgesteld op € 6.277,50. Dit bedrag is geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.

Uitspraak

202004917/3/V1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep.
Procesverloop
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 september 2020 in zaak nr. NL20.1534.
Bij verwijzingsuitspraak van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1124, heeft de Afdeling in onder meer deze zaak het Hof van Justitie verzocht om in een prejudiciële beslissing uitspraak te doen over een door haar gestelde vraag over de uitleg van de Dublinverordening.
Voor het eerdere procesverloop verwijst de Afdeling naar de verwijzingsuitspraak.
Bij arrest van 30 maart 2023, S.S., N.Z. en S.S., ECLI:EU:C:2023:269, heeft het Hof de door de Afdeling gestelde vraag beantwoord.
Hierop hebben de staatssecretaris en de vreemdeling op verzoek van de Afdeling zienswijzen naar voren gebracht.
De staatssecretaris heeft het hoger beroep ingetrokken.
De vreemdeling heeft de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de bij haar opgekomen proceskosten.
Overwegingen
1.       Ingevolge artikel 8:118, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het hoger beroep door een bestuursorgaan het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2.       De staatssecretaris heeft het hoger beroep ingetrokken, nadat de vreemdeling kosten heeft gemaakt voor de schriftelijke uiteenzetting, de schriftelijke reactie van 30 oktober 2020, het bijwonen van de zitting bij de Afdeling, de zienswijze op het concept van de prejudiciële vraag, de schriftelijke opmerkingen bij het Hof, het verschijnen bij de mondelinge behandeling bij het Hof en de zienswijze op het arrest. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De Afdeling ziet geen aanleiding om voor de hoogte van de proceskostenveroordeling aan te sluiten bij de Afdelingsuitspraak van 5 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2593. In die zaak heeft de Afdeling namelijk twee prejudiciële vragen gesteld, te weten die bij verwijzingsuitspraak van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1124, en die bij verwijzingsuitspraak van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1929. De gemachtigde in die zaak heeft gelet daarop meer proceshandelingen verricht.
3.       Het verzoek moet op na te melden wijze worden toegewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 6.277,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023
938