ECLI:NL:RVS:2023:3264

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
202205938/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier

Op 28 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening door vreemdelingen die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 21 maart 2019 afgewezen. De vreemdelingen, bestaande uit een vader, moeder en hun zoon, hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 21 januari 2022 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De vreemdelingen hebben vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 15 september 2022 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarop de vreemdelingen voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat, gelet op de aangevoerde argumenten, niet aannemelijk is dat de staatssecretaris de gevraagde verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd uiteindelijk niet had mogen weigeren. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2023.

Uitspraak

202205938/2/V2.
Datum uitspraak: 28 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het incidenteel hoger beroep van:
[de vreemdelingen],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 15 september 2022 in zaak nr. 22/940 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen, vader, moeder en hun zoon, hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de staatssecretaris wordt opgedragen hen voor het academisch jaar 2023-2024 te behandelen als waren zij in het bezit van een verblijfsvergunning regulier en hen in dat verband ook te voorzien van een geldig legitimatiebewijs.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de staatssecretaris de vreemdelingen de gevraagde verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd uiteindelijk niet had mogen weigeren. Reeds daarom treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023
363-979