202302202/1/V1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 april 2023 in zaak nr. NL23.4439 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij bericht van 7 maart 2023 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat het besluit is ingetrokken en dat de vreemdeling zal worden toegelaten tot de nationale procedure.
Bij uitspraak van 5 april 2023 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gericht tegen het besluit en tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken voor het beroep gericht tegen het besluit van 13 februari 2023, welk beroep wegens intrekking van dit besluit niet-ontvankelijk is verklaard.
1.1. De rechtbank heeft ten onrechte niet bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang bij een uitspraak op het beroep, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. Met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Awb opgenomen criterium bij toepassing van artikel 8:75 van deze wet is dan een proceskostenveroordeling mogelijk.
1.2. Hoewel de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom hij het besluit van 13 februari 2023 heeft ingetrokken, kan het er, gelet op het aanbod van de staatssecretaris om de door de vreemdeling gemaakte proceskosten te vergoeden, voor worden gehouden dat de staatssecretaris zelf van oordeel is dat de intrekking een tegemoetkoming is in de zin van artikel 8:75a van de Awb. In dit geval is daarom een proceskostenveroordeling mogelijk en aangewezen.
2. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken voor het beroep gericht tegen het besluit van 13 februari 2023. De hoogte van de in die zaak voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bepaalt de Afdeling op € 837,00. De staatssecretaris moet deze proceskosten en de proceskosten voor de behandeling van het hoger beroep, zijnde € 418,50, vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 april 2023 in zaak nr. NL23.4439, voor zover de rechtbank geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken voor het beroep gericht tegen het besluit van 13 februari 2023;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.255,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
210