202304120/2/R1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2023 heeft het college de locatie Schout van der Lelylaan ter hoogte van nummer [locatie] (nummer 22.421) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 10 augustus 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. Hielkema en D.F. Cairo, vergezeld door B. Uludag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. [verzoeker] woont aan de [locatie], in de directe nabijheid van de aangewezen locatie. Hij kan zich niet verenigen met deze locatie en vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van geluid- en geurhinder en ongedierte.
Spoedeisend belang
3. Het college heeft verklaard dat de gemeente op korte termijn de ORAC op de aangewezen locatie gaat plaatsen. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven. De voorzieningenrechter zal hierna een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven.
Beoordelingskader
4. Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de container. Als de Afdeling oordeelt dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
5. Het college heeft bij de aanwijzing van de locatie voor de containers de uitgangspunten zoals neergelegd in de Richtlijn 'Toegankelijke Buitenruimte' van 2 mei 2018, het 'Programma van eisen locaties onderlossende containers' uit 2018 en de Grondstoffennota 2023-2026 gehanteerd.
Beoordeling van het verzoek
6. [verzoeker] betoogt dat de voorziene ORAC vlak voor zijn woning wordt geplaatst en stelt dat dit afbreuk doet aan het woongenot van zijn gezin. Ook brengt de ORAC volgens hem geluid- en geuroverlast met zich en trekt de ORAC ongedierte aan. Verder wijst [verzoeker] erop dat het college zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor een in- en uitrit bij zijn woning heeft afgewezen omdat dit niet wenselijk zou zijn vanwege de aantasting van de openbare groenstructuur. De plaatsing van de ORAC zorgt echter volgens [verzoeker] ook voor een aantasting van de groenstructuur. Het standpunt van het college is daarom volgens hem tegenstrijdig. [verzoeker] wijst er daarbij op dat de rechtbank zijn beroep over de omgevingsvergunning voor een in- en uitrit weliswaar ongegrond heeft verklaard, maar dat dit oordeel, anders dan het college meent, nog niet onherroepelijk is omdat hij hiertegen hoger beroep heeft ingesteld bij de Afdeling. Daarnaast betoogt [verzoeker] dat er aan de overkant van de straat al een tijdelijke mobiele container is geplaatst. Het had volgens hem meer voor de hand gelegen om de ORAC op die locatie te plaatsen.
6.1. In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van een ORAC, ligt als zodanig niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van de containers, toename van verkeer van en naar de containers en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van de containers. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van de containers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van de containers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. 6.2. Het college heeft er in de nota van zienswijzen in reactie op de zienswijze van [verzoeker] op gewezen dat bij het bepalen van een locatie voor een ondergrondse container rekening wordt gehouden met een aantal randvoorwaarden zoals een acceptabele loopafstand, bomen, kabels en leidingen in de ondergrond, parkeerplaatsen en een goede spreiding in de wijk van verschillende afvalvoorzieningen. Vanuit de inrichting van de buitenruimte wordt geprobeerd de ondergrondse container zo goed mogelijk in te passen in de buitenruimte. Binnen de mogelijkheden wordt ook rekening gehouden met de bewoners en ondernemers. Ook heeft het college zich in de nota van zienswijzen op het standpunt gesteld dat bij het inrichtingsplan voor de wijk rekening is gehouden met de aangewezen locaties voor ORAC’s. In het inrichtingsplan staat onder andere aangegeven waar groenvoorzieningen zullen komen en waar ORAC’s zijn voorzien.
6.3. Wat betreft het betoog van [verzoeker] dat het college de aantasting van de openbare groenstructuur niet aan het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning voor een in- en uitrit ten grondslag heeft kunnen leggen, nu dit argument voor het college niet in de weg heeft gestaan aan de beslissing tot aanwijzing van de locatie voor de ORAC, stelt de voorzieningenrechter voorop dat dit betoog niet gaat over het voorliggende besluit tot aanwijzing van de locatie voor een ORAC, maar over het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning voor een in- en uitrit. Dat besluit kan in deze procedure niet aan de orde komen.
6.4. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het college zich weliswaar op het standpunt heeft gesteld dat bij het inrichtingsplan voor de wijk rekening is gehouden met de aangewezen locaties voor ORAC’s, maar dit inrichtingsplan is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en heeft geen formele status. Dit betekent dat [verzoeker] geen bezwaar en beroep tegen het inrichtingsplan heeft kunnen instellen. Het inrichtingsplan is bovendien niet afgestemd met de huidige bewoners, maar alleen met de bewoners die destijds woningen uit de zogenoemde "eerste fase" hadden gekocht. Op de zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat zijn woning behoort tot de "tweede fase". Op het moment dat die woningen verkocht werden bestond het inrichtingsplan al. Het voorliggende besluit is dus de eerste mogelijkheid voor [verzoeker] om op te komen tegen de aangewezen locatie voor plaatsing van een ORAC. In het voorliggende besluit heeft het college echter niet de keuze voor de locatie gemotiveerd, maar slechts verwezen naar het bestaande inrichtingsplan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet kon volstaan met deze enkele verwijzing in het besluit van 23 juni 2023 naar het inrichtingsplan. Op dit punt acht de voorzieningenrechter het besluit onvoldoende gemotiveerd.
Wat betreft de door [verzoeker] aangedragen alternatieve locatie aan de overkant van de straat waar de tijdelijke mobiele container zich bevindt, overweegt de voorzieningenrechter dat het niet duidelijk is of het college
heeft onderzocht of die alternatieve locatie zodanig geschikter is dan de aangewezen locatie dat voor die locatie gekozen had moeten worden. Ook op dit punt acht de voorzieningenrechter het besluit onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek toe te wijzen en het besluit van 23 juni 2023 te schorsen.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek toe;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 23 juni 2023;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Gast, griffier.
w.g. Jurgens
voorzieningenrechter
w.g. De Gast
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023
928