ECLI:NL:RVS:2023:3135

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
202204122/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de terugvordering van zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag na afkoop lijfrente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van [appellant] over 2020 lager vast te stellen, heeft vernietigd. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 7 augustus 2021 vastgesteld dat [appellant] € 403,00 aan zorgtoeslag, € 4308,00 aan kindgebonden budget en € 2376,00 aan huurtoeslag zou ontvangen, en daarnaast € 2.754,00 aan teveel ontvangen voorschotten moest terugbetalen. Dit besluit was gebaseerd op het hogere toetsingsinkomen van [appellant] door de afkoop van zijn lijfrente in 2020.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen niet had beoordeeld of er aanleiding bestond om af te zien van de terugvordering of het terug te vorderen bedrag te matigen, en vernietigde het besluit. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter in stand, omdat de Belastingdienst in het verweer wel had aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de terugvordering.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn bezwaren tegen de terugvordering en stelt dat zijn gezondheid eronder lijdt en dat hij zich zorgen maakt over de terugbetaling. De Belastingdienst/Toeslagen stelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een matiging rechtvaardigen, en dat een betalingsregeling mogelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. De Afdeling wijst erop dat toetsing van de wetgeving aan de Grondwet niet mogelijk is, en dat de argumenten van [appellant] niet voldoende zijn om de terugvordering te matigen.

Uitspraak

202204122/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 25 mei 2022 in zaak nr. 22/1347 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van [appellant] over 2020 definitief vastgesteld op respectievelijk € 403,00, € 4308,00 en € 2376,00 en een bedrag van € 2.754,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 januari 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2023, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft in 2020 zijn lijfrente afgekocht. Deze afkoop is meegenomen in het toetsingsinkomen over 2020. Omdat het toetsingsinkomen van [appellant] daardoor hoger is dan het inkomen waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de voorschotbeschikking van 27 december 2019 is uitgegaan, heeft de dienst bij besluit van 7 augustus 2021 de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag lager vastgesteld. De dienst heeft daarbij bepaald dat [appellant] € 2.754,00 aan teveel ontvangen voorschotten moet terugbetalen. [appellant] is het niet eens met de terugvordering.
Juridisch kader
2.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536, schrijft artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet imperatief voor dat de Belastingdienst/Toeslagen het volledige bedrag van een belanghebbende terugvordert en heeft de dienst discretionaire bevoegdheid bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat de dienst op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen.
2.1.    De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021 (Stcrt. 2021, 2142) beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. In het Verzamelbesluit Toeslagen is opgenomen dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die, op zichzelf of in samenhang, wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch aanleiding bestaan de terugvordering te matigen. Verder is in het Verzamelbesluit Toeslagen vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een betalingsregeling.
2.2.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628, onder 7.12, geoordeeld dat naast de in het Verzamelbesluit Toeslagen genoemde omstandigheden die kunnen leiden tot matiging van de terugvordering, ook andere omstandigheden aanleiding kunnen zijn voor matiging.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft het besluit van 21 januari 2022 vernietigd wegens een motiveringsgebrek omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft beoordeeld of, gelet op artikel 3:4 van de Awb, aanleiding bestond af te zien van de terugvordering of de terugvordering te matigen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar onder meer de hiervoor onder 2 genoemde uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019. Omdat de dienst die beoordeling in het verweer wel heeft gemaakt en de rechtbank het daarmee eens is, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Het feit dat [appellant] een laag inkomen heeft en niet de capaciteit heeft om het terug te vorderen bedrag te betalen, levert volgens de rechtbank voor de dienst geen bijzondere omstandigheid op om de terugvordering kwijt te schelden of te matigen. Bij haar oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de dienst heeft opgemerkt dat een betalingsregeling op maat op basis van de betalingscapaciteit van [appellant] kan worden getroffen.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling begrijpt uit het hoger beroep en wat op de zitting is besproken dat [appellant] de terugvordering niet evenredig vindt. Hij voert in dat verband aan dat zijn gezondheid hier ernstig onder te lijden heeft en dat hij zich veel zorgen maakt omdat hij de teveel ontvangen voorschotten niet kan terugbetalen. Verder betoogt [appellant] dat het toeslagenstelsel in strijd is met artikel 1 van de Grondwet. Op de zitting heeft [appellant] aangegeven dat artikel 1 van de Grondwet moet prevaleren boven artikel 120 van de Grondwet, omdat het toeslagenstelsel discrimineert tussen arm en rijk.
5.       De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich in het verweer in beroep, onder verwijzing naar het Verzamelbesluit Toeslagen, op het standpunt gesteld dat er bij [appellant] geen bijzondere omstandigheden zijn om de terugvordering te matigen of kwijt te schelden. Verder zijn er volgens de Belastingdienst/Toeslagen geen specifieke of aanvullende omstandigheden die op zichzelf of in samenhang zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden en na een belangenafweging toch reden zouden zijn de terugvorderingen te matigen of geheel kwijt te schelden. De dienst heeft daarbij opgemerkt dat hoewel hij begrijpt dat het voor [appellant], die een laag inkomen heeft, lastig is om de toeslagen terug te betalen, een persoonlijke betalingsregeling uitkomst zou kunnen bieden.
6.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over de terugvordering zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10 tot en met 12 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat zij uit wat op de zitting is besproken begrijpt dat [appellant] met het geld van de afkoop van zijn lijfrente een opleiding wilde gaan doen en dat het vervelend voor hem is dat hij nu een deel van dat geld moet inleveren. Dit maakt het oordeel echter niet anders. Daarbij merkt de Afdeling op dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] op de zitting er opnieuw op heeft gewezen dat hij als hij nog steeds geen betaalcapaciteit heeft, een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling kan indienen. Verder heeft de Afdeling begrepen dat [appellant] graag een oordeel wil over zijn meer algemene betoog over strijd van het toeslagenstelsel met artikel 1 van de Grondwet. De Afdeling kan dit niet toetsen. De Wet op de zorgtoeslag, de Wet op het kindgebonden budget en de Wet op de huurtoeslag zijn wetten in formele zin. Zoals op de zitting is besproken, is op grond van artikel 120 van de Grondwet toetsing van formele wetgeving aan artikel 1 van de Grondwet niet mogelijk. Het betoog van [appellant] slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023
154-1067