ECLI:NL:RVS:2023:312

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
202203416/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod en terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 mei 2022 het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. Dit besluit, genomen op 28 januari 2021, verplichtte de vreemdeling om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en bevatte een inreisverbod. De vreemdeling, die de Albanese nationaliteit heeft en verblijfsrecht in Litouwen vanwege zijn huwelijk met een Litouwse vrouw, stelde dat hij geen gevaar voor de openbare orde vormt. De staatssecretaris had echter een terugkeerbesluit opgelegd, omdat hij meende dat de vreemdeling een actueel en ernstig gevaar vormde.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de grieven van de vreemdeling niet voldoende had gemotiveerd, met name omdat de Litouwse autoriteiten niet hadden gereageerd op de overlegprocedure die door de staatssecretaris was opgestart. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het inreisverbod in stand had gelaten, aangezien er geen tijdige reactie van de Litouwse autoriteiten was ontvangen. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaarde, en het besluit van de staatssecretaris werd vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.674,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

202203416/1/V3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 mei 2022 in zaak nr. NL21.6792 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 11 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, advocaat te Arkel, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Albanese nationaliteit en een verblijfsrecht in Litouwen, omdat hij is getrouwd met een Litouwse vrouw. Omdat de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat de vreemdeling een actueel, daadwerkelijk en ernstig gevaar voor de openbare orde vormt heeft hij een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod uitgevaardigd. De staatssecretaris heeft een overlegprocedure met Litouwen opgestart. De Litouwse autoriteiten hebben tot op het moment waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan niet in de overlegprocedure gereageerd.
2.       Wat de vreemdeling in grief 1 en grief 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       In grief 3 klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod ten onrechte in stand heeft gelaten, omdat  de Litouwse autoriteiten niet hebben gereageerd in de overlegprocedure en een redelijke termijn daarvoor is verstreken. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3581, onder 8-11.5.
De grief slaagt.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard en wordt voor het overige bevestigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 28 januari 2021 wordt vernietigd voor zover dat ziet op het inreisverbod. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 mei 2022 in zaak nr. NL21.6792, voor zover daarbij het beroep tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard;
III.      bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
IV.     verklaart het beroep tegen het inreisverbod gegrond;
V.      vernietigt het besluit van 28 januari 2021, V-[...];
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
47