ECLI:NL:RVS:2023:3066

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
202203623/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor wijziging dak- en gevelafwerking van recreatiepand

Op 9 november 2020 verleende het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) aan Zuidhof Projecten B.V. een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de dak- en gevelafwerking van het pand Heereweg 77 te Schoorl. De aanvraag voor deze vergunning werd op 4 augustus 2020 ingediend. Het perceel heeft de bestemming 'Recreatie' volgens het bestemmingsplan 'Schoorl-Kernen en Buurtschappen'. Appellant, wonend nabij het pand, stelde dat de aanvraag onjuistheden bevatte en onvolledig was, waardoor het college de aanvraag buiten behandeling had moeten laten. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 26 juli 2023 werd de zaak behandeld. Het college, vertegenwoordigd door mr. D.H. Vieveen en G.I. Remo, en Zuidhof Projecten B.V., vertegenwoordigd door ing. F. Zomers, waren aanwezig. Appellant voerde aan dat de rechtbank had miskend dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het gebruik van het pand als ijssalon niet was toegestaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college de aanvraag op basis van de ingediende gegevens had kunnen beoordelen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vergunning niet zag op het gebruik van het pand als ijssalon en dat het college dit gebruik niet impliciet had toegestaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het college om geen proceskosten te vergoeden werd eveneens bevestigd.

Uitspraak

202203623/1/R1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Schoorl, gemeente Bergen (NH),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 31 mei 2022 in zaak nr. 21/2255 en 21/2551 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2020 heeft het college aan Zuidhof Projecten B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de dak- en gevelafwerking van het pand Heereweg 77 (hierna: het pand) te Schoorl.
Bij besluit van 22 april 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.H. Vieveen en G.I. Remo, is verschenen. Voorts is ter zitting Zuidhof Projecten B.V., vertegenwoordigd door ing. F. Zomers, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Zuidhof Projecten B.V. heeft op 4 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de dak- en gevelafwerking van het pand. Het perceel waarop het pand staat, heeft op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schoorl-Kernen en Buurtschappen" onder andere de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "recreatieterreinen". Artikel 16 van de planregels bepaalt dat op gronden met deze bestemming en functieaanduiding bedrijfsmatige exploitatie van recreatieterreinen is toegestaan met aan het bedrijf ondergeschikte voorzieningen zoals onder andere horeca. Bij besluit van 9 november 2020 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. [appellant] woont aan de [locatie] op ongeveer 35 m van het pand. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college. In het besluit op bezwaar heeft het college gemotiveerd dat de ter plaatse geëxploiteerde ijssalon alleen ondergeschikt aan het recreatiepark mag worden gebruikt en dat er door het college handhavend zal worden opgetreden als dit niet zo blijkt te gebeuren. Verder zijn de afwijkingen van de tekeningen ten opzichte van de werkelijke situatie voor het college geen reden de omgevingsvergunning te herroepen.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de verleende vergunning niet ziet op het gebruik van het pand als ijssalon en dat het college dit gebruik ook niet met een zogenoemde impliciete vrijstelling heeft toegestaan. Daarom kan volgens de rechtbank de beroepsgrond die zich richt tegen het gebruik van het pand als ijssalon niet leiden tot vernietiging van het besluit van 9 november 2020.
Hoger beroep
Buiten behandeling laten van de aanvraag
3.       [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de ingediende aanvraag onjuistheden bevatte en onvolledig was, waardoor het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten behandeling had moeten laten. Daarbij wijst hij op de tekening van de oorspronkelijke situatie en de tekening bij de aanvraag, die volgens hem niet in overeenstemming zijn met de daadwerkelijke oorspronkelijke situatie en de wijze van uitvoering. [appellant] merkt in dat verband op dat ten tijde van de aanvraag het merendeel van de aangevraagde dak- en gevelwijzigingen reeds was uitgevoerd. Daarbij zijn de oost- en westgevel van het pand geheel beschoten met houten latjes, terwijl volgens de verleende vergunning deze gestuukt moeten zijn in een lichte kleur. Verder wijst hij op het ontbreken van de constructieberekeningen. Hij stelt dat de rechtbank heeft miskend dat het hem wel gaat om verschillen tussen de tekening bij de vergunning en de daadwerkelijke uitvoering. Ook uit het inspectieverslag van de toezichthouder is gebleken dat het pand op een aantal punten in afwijking van de vergunning is gebouwd. Omdat dit bij de aanvraag al bekend was, had het college volgens hem de aanvraag moeten afwijzen. Volgens [appellant] heeft het college de rechtbank misleid met verschillende versies van het inspectieverslag, omdat in het inspectieverslag dat aan de rechtbank is overgelegd twee zinnen zwartgelakt waren. Verder heeft de rechtbank volgens hem miskend dat hij wel degelijk heeft geprobeerd in overleg te treden, maar dat door de vergunninghouder de afspraak om hem te informeren over de bouwplannen niet is nagekomen en er bouwactiviteiten bleven plaatsvinden.
3.1.    Uit artikel 4:5, eerste lid, van de Awb volgt dat het college kan besluiten de aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Het ontbreken van gegevens of bescheiden kan dan ook alleen leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag, indien het zonder die gegevens of bescheiden niet mogelijk is naar behoren een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te nemen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:869), is het aan het bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen.
3.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, moet het college beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Het college moet de aanvraag beoordelen aan de hand van de bij de aanvraag gevoegde gegevens en stukken en niet aan de hand van hoe het bouwplan daadwerkelijk is of wordt uitgevoerd. De gestelde afwijkingen van de bouwtekeningen zijn geen onderdeel van de aanvraag en vallen daarom buiten de beoordeling. Het feit dat de bouwtekeningen afwijken van de huidige situatie maakt dus niet dat het college de aanvraag buiten behandeling had moeten laten. Ook de bouwactiviteiten die volgens [appellant] eerder hebben plaatsgevonden en het ontbreken van overleg daarover, zijn in deze procedure die gaat over de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning niet aan de orde.
Over het ontbreken van de constructieberekeningen overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept." Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. De in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) opgenomen weigeringsgrond gaat over strijd met het Bouwbesluit 2012 (hierna: het Bouwbesluit). De hier aan de orde zijnde normen uit het Bouwbesluit strekken in beginsel slechts tot bescherming van de mensen in en om het pand. De afstand tussen de woning van [appellant] en het pand is ongeveer 35 meter. Gelet op deze afstand tussen de percelen strekt dit voorschrift kennelijk niet tot de bescherming van [appellant]. De stelling van [appellant] dat het college de rechtbank heeft misleid met verschillende versies van het inspectieverslag behoeft in dat licht dan ook geen verdere bespreking. De rechtbank heeft dus terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de aanvraag buiten behandeling had moeten laten.
Het betoog slaagt niet.
Het gebruik als ijssalon
4.       [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het exploiteren van een ijssalon ter plaatse in strijd is met het bestemmingsplan. Daarbij stelt hij dat hoewel de vergunning is verleend voor het wijzigen van de dak- en gevelafwerking, alle wijzigingen erop zijn gericht het exploiteren van een ijssalon mogelijk te maken. Gelet hierop heeft de vergunning volgens [appellant] de drempel voor het illegale gebruik verlaagd en dient de vergunning daarom te worden herroepen.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2998, is de aanvraag bepalend en dient het college een besluit te nemen op de aanvraag zoals die voorligt. Bij de toetsing van deze vergunningaanvraag geldt een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel. Dit betekent dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is dan moet de gevraagde vergunning worden verleend.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2779), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
De Afdeling stelt vast dat de vergunning ziet op het wijzigen van de dak- en gevelafwerking. Het gaat om het plaatsen van een rieten dak en zonnepanelen en het bekleden van de gevel met een houten afwerking. Na het advies van de Welstandscommissie is de houten afwerking van de gevel vervallen en zullen de gevels worden gestuukt in een lichte kleur. Daarnaast legaliseert de vergunning het eerder geplaatste kozijn met daarin een raam in drie delen, waaronder een schuifraam. Op het aanvraagformulier is het door de aanvrager beoogde gebruik als ijssalon vermeld. In het besluit op bezwaar van 22 april 2021 is gemotiveerd dat de aanvrager heeft verklaard dat de ijssalon alleen gebruikt zal worden ten behoeve van het recreatiepark. Verder heeft het college gemotiveerd dat handhavend zal worden opgetreden als de ijssalon niet op een aan de bedrijfsmatige exploitatie van het recreatieterrein ondergeschikte wijze wordt geëxploiteerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat niet redelijkerwijs valt aan te nemen dat het pand uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de beroepsgrond over het gebruik als ijssalon niet kan leiden tot vernietiging van het besluit op bezwaar.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
745-1036