202302600/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 8 juli 2022 heeft de Examencommissie van de Faculteit der Geneeskunde aan [appellant] meegedeeld dat hij de beoordeling ‘niet aan verplichtingen voldaan (NAV)’ krijgt voor het vak ‘Professionele vaardigheden-3’.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] administratief beroep ingesteld.
Bij beslissing van 10 maart 2023 heeft het college het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Roon fysiek zijn verschenen. De vertegenwoordigers van de examencommissie [persoon A] en [persoon B] zijn digitaal verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] volgt de studie geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Op 8 juli 2022 ontvangt hij voor het vak ‘Professionele vaardigheden - 3’ de beoordeling ‘niet aan verplichtingen voldaan (NAV).’ Hij is het niet met deze beoordeling eens.
2. Op 19 augustus 2022 stelt [appellant] pro-forma administratief beroep in bij het college en verzoekt om een nadere termijn om zijn beroep te motiveren. Op 23 augustus 2022 wordt hem een aanvullende termijn tot uiterlijk 6 september 2022 gegund. Op 6 september 2022 e-mailt [appellant] een verzoek om nogmaals een aanvullende termijn. Er ontstaat een e-mail wisseling over het verlengen van de termijn waarin meerdere malen een nieuwe termijn wordt gegeven. In een reactie van 29 september 2022 op een laatste verzoek spoort het college [appellant] aan om een motivering aan te leveren en wijst hem op de mogelijkheid om het beroep later aan te vullen.
3. Op 10 maart 2023 verklaart het college het administratief beroep niet-ontvankelijk, omdat [appellant] geen beroepsgronden heeft aangeleverd, ondanks herhaalde verzoeken daartoe. [appellant] is het hier niet mee eens en stelt beroep in.
Geschil in beroep
4. [appellant] stelt dat de termijn die hem gegund is voor het indienen van de gronden van zijn beroep niet redelijk was. Hiervoor zoekt hij aansluiting bij de beslistermijn voor bestuursorganen in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waarbij in artikel 4:13, tweede lid, acht weken als een redelijke termijn wordt omschreven. Daarnaast stelt hij dat het niet spoedig reageren door het college op zijn, als urgent gemarkeerde, berichten niet aan hem moet worden toegerekend. De onduidelijkheid over het krijgen van een nadere termijn zorgde er volgens hem voor dat hij niet optimaal kon werken aan zijn beroepsgronden. Tenslotte vindt [appellant] dat de beslissing van het college op zijn administratief beroep wel heel lang op zich heeft laten wachten.
5. Het college vindt dat [appellant] vanaf het moment van de beoordeling tot eind september een redelijke termijn heeft gekregen voor het indienen van zijn beroepsgronden. In het totaal komt die periode neer op twaalf weken. Bovendien is [appellant] gewezen op de mogelijkheid om alvast de gronden in te dienen en op een later moment aanvullende bewijsstukken aan te leveren. [appellant] is uitdrukkelijk en voldoende gelegenheid geboden de gronden van zijn beroep schriftelijk in te dienen, de stelling van [appellant] dat hij in afwachting was van een reactie en om die reden het verzamelen van de beroepsgronden en de benodigde gegevens naast zich neer heeft gelegd komt voor zijn rekening en risico.
Oordeel van de Afdeling
6. Artikel 6:6, tweede lid, Awb vereist dat een termijn voor herstel van het verzuim moet worden geboden. [appellant] is oorspronkelijk een aanvullende termijn van twee weken gegund om zijn beroep te motiveren. Om van een zorgvuldige behandeling van een beroepschrift te kunnen spreken moet bij het bieden van een termijn voor het herstellen van een verzuim uitdrukkelijk worden gewezen op de mogelijkheid dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen op het moment dat de indiener in verzuim blijft. Ook bij berichten over een eventuele verlenging van de termijn moet nogmaals op dezelfde gevolgen worden gewezen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1399 en van de Hoge Raad van 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1048). Uit de overgelegde e-mailuitwisseling tussen het college en [appellant] blijkt niet dat hij op enig moment uitdrukkelijk op de mogelijke gevolgen van het niet tijdig herstellen van het verzuim is gewezen. 7. Het beroep is gegrond. De beslissing van het college van 10 maart 2023 moet worden vernietigd. Het college moet [appellant] een aanvullende termijn bieden om zijn administratief beroep alsnog te motiveren. Daarbij kan hem op de mogelijke gevolgen van termijnoverschrijding worden gewezen.
8. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam van 10 maart 2023;
III. veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 30,59;
IV. gelast dat college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
97-1043