ECLI:NL:RVS:2023:3043

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
202300803/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 9 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvragen op 29 september 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank had op 2 februari 2023 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelden.

In de uitspraak van de Raad van State werd bevestigd dat de staatssecretaris zich op het standpunt kon stellen dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die hem verplichtten om af te zien van de Dublinoverdracht naar Spanje. De vreemdelingen voerden aan dat hun 21-jarige zoon, die in Nederland nog procedeert voor een verblijfsvergunning, serieuze medische problemen heeft. De Raad van State oordeelde echter dat uit de overgelegde medische stukken niet bleek dat de staatssecretaris nader medisch advies had moeten inwinnen over de gevolgen van zijn besluit voor de zoon.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.

Uitspraak

202300803/1/V3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 2 februari 2023 in zaken nrs. NL22.26871 en NL22.26873 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 september 2022 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 2 februari 2023 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B.H. Werink, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en de vreemdelingen hebben hierop gereageerd.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt kon stellen dat bij de vreemdelingen geen sprake is van dusdanig bijzondere individuele omstandigheden dat hij moest afzien van de Dublinoverdracht naar Spanje en de asielaanvragen in behandeling had moeten nemen. Uit het dossier blijkt dat de 21-jarige zoon van de vreemdelingen die in Nederland nog procedeert over een verblijfsvergunning serieuze medische problemen heeft. Uit de overgelegde medische stukken van huisartsen blijkt niet dat de staatssecretaris uit het oogpunt van zorgvuldige besluitvorming gehouden was nader medisch advies in te winnen over de gevolgen van zijn besluitvorming in de zaken van de ouders voor de problemen van die zoon.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
18-981