ECLI:NL:RBDHA:2023:1010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26871 en NL22.26873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met beroep op medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een echtpaar, die op 29 december 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen. De staatssecretaris heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. Het echtpaar heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij zijn bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft de zaak op 25 januari 2023 behandeld.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de afwijzing heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Het echtpaar heeft aangevoerd dat de overdracht aan Spanje onevenredige hardheid met zich meebrengt, gezien hun medische situatie en die van hun zoon. Ze hebben medische documenten en een e-mail van de huisarts overgelegd ter ondersteuning van hun standpunt.

De rechtbank oordeelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de eisers niet hebben aangetoond dat Spanje zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Spanje aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de overdracht aan Spanje rechtvaardigen. De beroepen van het echtpaar worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26871en NL22.26873

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2] , eisers

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal - de Groot).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 29 december 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaken NL22.26872 en NL22.26874, op
25 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname van eisers gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eisers voeren aan dat overdracht aan Spanje in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Zij stellen zich op het standpunt dat het samenstel van hun medische situatie, de medische situatie van hun zoon [naam 3] en de opvangproblematiek in Spanje voor Dublin-repatrianten, zich verzet tegen overdracht aan Spanje. Eisers hebben in dit verband hun complete patiëntendossier en een aantal pagina’s (49-51 en 60-61) van het AIDA-rapport update 2021 overgelegd. Tevens hebben eisers in beroep een e-mail overgelegd van de huisarts van [naam 3] van 16 januari 2023 waarin staat dat hij de suïcidale uitingen van [naam 3] serieus neemt. Ter zitting heeft de gemachtigde van een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië (het arrest C.K.), ECLI:EU:C:2017:127 en heeft hij de rechtbank verzocht om analoge toepassing van dit arrest op hun zaak.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Spanje dit niet doet. Eisers zijn daar naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 8 juli 2021 heeft geoordeeld dat ten aanzien van Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan (ECLI:NL:RVS:2021:1481). De ABRvS heeft dit oordeel in de uitspraken van 26 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1248) en 12 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1394) nogmaals bevestigd. Uit de door eisers aangehaalde pagina’s (49 t/m 51 en 60-61) van het AIDA-rapport (update 2021) volgt niet dat de situatie in Spanje na de vorige AIDA-rapporten dusdanig is verslechterd dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit nieuwe rapport verschilt in zoverre dus niet wezenlijk van het AIDA-rapport dat de ABRvS in bovengenoemde uitspraken bij haar beoordeling heeft betrokken. Uit het AIDA-rapport volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang en ook niet dat eisers als Dublinclaimanten geen recht zullen hebben op opvang in Spanje. Verweerder wijst er verder terecht op dat in het AIDA-rapport staat vermeld dat het Spaanse Tribunal Superior de Justicia in 2019 heeft geoordeeld dat alle Dublinterugkeerders in het kader van de Dublinverordening tot de opvang toegelaten moeten worden. Dit heeft geleid tot instructies van het Ministerie van Arbeid, Migratie en Sociale Zekerheid dat Dublinclaimanten toegang tot de opvang moeten krijgen (pagina’s 46 en 74 van het AIDA-rapport). Hieruit blijkt dat de Spaanse autoriteiten actie ondernemen naar aanleiding van klachten met betrekking tot het uitsluiten van Dublinterugkeerders van opvang en voorzieningen en dat zij hier niet onverschillig tegenover staan. Spanje garandeert met het claimakkoord dat het verzoek van eisers om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van hulp, opvang en toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eisers om daarover in Spanje te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat klagen niet direct zou leiden tot opvang, doet hier, wat daar overigens ook van zij, niet aan af. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat het instellen van een spoedprocedure ten behoeve van opvang in Spanje niet tot de mogelijkheden behoort.
3.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat geen sprake is van zodanige bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Spanje. Hoewel uit de overgelegde medische stukken blijkt van serieuze medische problemen bij zowel eisers als hun zoon, zijn er geen concrete aanwijzingen dat eisers bij overdracht aan Spanje aan hun lot zullen worden overgelaten als Dublinterugkeerder. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken niet dat behandeling in Spanje voor hun klachten niet mogelijk is. De rechtbank is verder van oordeel dat het dossier onvoldoende onderbouwing bevat voor de stelling van eisers dat het gelet op zijn medische problematiek onoverkomelijke problemen oplevert voor hun zoon als zij worden overgedragen aan Spanje. Het verzoek om analoge toepassing van het arrest C.K. op hun zaak kan reeds vanwege een gebrek aan onderbouwing door middel van medische stukken die zien op hun zoon niet slagen. De verklaring van de huisarts is wat dit betreft, ook gezien de bewoordingen daarvan, onvoldoende.
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.