ECLI:NL:RVS:2023:2917

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
202206853/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en hoger beroep vreemdeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Iraanse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was op 31 mei 2021 afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had aangevoerd dat hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten was gekomen, onder andere door foto’s van zijn dochter die geen hoofddoek droeg, en vanwege zijn deelname aan demonstraties tegen de Iraanse overheid. De rechtbank Den Haag had op 9 november 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris de deelname aan de demonstratie in 2018 geloofwaardig achtte, maar niet zwaarwegend genoeg om de asielaanvraag te honoreren. De rechtbank volgde deze beoordeling. De vreemdeling voerde in zijn hoger beroep verschillende grieven aan, waaronder dat er geen deugdelijke verklaring was gegeven over hoe de foto’s van zijn dochter bij de schooldirectie terecht waren gekomen. De Raad van State bevestigde echter dat deze grief niet leidde tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202206853/1/V2.
Datum uitspraak: 31 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 november 2022 in zaak nr. NL21.10128 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is een Iraanse man. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is komen te staan nadat foto’s van zijn dochter, waarop zij onder andere te zien is bij een kerk en waarop zij geen hoofddoek draagt, onder de aandacht zijn gekomen van de directie van haar school. Ook vreest hij voor vervolging vanwege zijn deelname in 2018 aan een demonstratie tegen het vieze kraanwater in zijn woonplaats, en vanwege toegedicht leiderschap van recente demonstraties tegen de Iraanse overheid. De staatssecretaris acht de deelname aan de demonstratie in 2018 geloofwaardig, maar onvoldoende zwaarwegend, en heeft het asielrelaas voor het overige als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank is de staatssecretaris in deze beoordeling gevolgd.
2.       Het betoog van de vreemdeling onder de vijfde grief, dat ten onrechte is tegengeworpen dat geen deugdelijke verklaring is gegeven voor hoe de foto’s van zijn dochter bij de schooldirectie terecht zijn gekomen, heeft de Afdeling besproken bij uitspraak van vandaag (ECLI:NL:RVS:2023:2890, onder 3. en 3.1.). Daaruit volgt dat hoewel de grief terecht is voorgedragen, deze niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.       Wat de vreemdeling in zijn overige grieven aanvoert leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023
936