202206835/1/V2.
Datum uitspraak: 31 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 november 2022 in zaak nr. NL21.10059 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling is een Iraanse vrouw. Aan haar asielaanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is, en dat zij en haar vader in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten zijn komen te staan nadat foto’s, waarop zij onder andere te zien is bij een kerk en waarop zij geen hoofddoek draagt, onder de aandacht zijn gekomen van de directie van haar school. De staatssecretaris heeft dit relaas ongeloofwaardig geacht. De rechtbank is de staatssecretaris in dit standpunt gevolgd.
2. Wat de vreemdeling in haar eerste tot en met haar vierde en in haar zesde grief aanvoert, over de geloofwaardigheid van haar seksuele gerichtheid en de problemen met de Iraanse cyberpolitie en de zorgvuldigheid van het onderzoek naar haar asielrelaas, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De vreemdeling klaagt in de vijfde grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris aan haar mocht tegenwerpen dat zij geen afdoende uitleg heeft gegeven over hoe de directie van haar school op de hoogte is geraakt van de foto’s. De vreemdeling heeft in het nader gehoor verklaard dat zij die foto’s via een groepsapp onder klasgenoten heeft verspreid. Daarmee heeft zij een verklaring gegeven hoe de foto’s buiten haar persoonlijke invloedssfeer zijn geraakt. Anders dan de rechtbank ziet de Afdeling in de motivering van de staatssecretaris geen goede onderbouwing waarom deze uitleg ongenoegzaam of ongeloofwaardig zou zijn. Berichten op sociale media worden immers veelvuldig buiten de kring van de oorspronkelijk geadresseerden gedeeld, ook buiten het weten en de controle van de oorspronkelijke verzender om. Om die reden betreft de gestelde kennisname van de foto’s door de schooldirectie geen feit of omstandigheid die op zichzelf bezien zo onwaarschijnlijk is dat reeds om die reden een nadere verklaring kan worden verwacht. Nu de wijze van kennisname van de foto’s door de schooldirectie verder geen feit of omstandigheid betreft die de vreemdeling zelf heeft moeten waarnemen of ervaren, kan niet gevolgd worden dat de vreemdeling een betere uitleg had moeten geven over hoe de foto’s bij de schooldirectie terecht zijn gekomen.
3.1. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit namelijk deugdelijk gemotiveerd dat de door de vreemdeling gestelde problemen als gevolg van het bij de schooldirectie bekend raken van de foto’s ongeloofwaardig zijn. Omdat, mede gelet op het falen van de overige grieven, de rechtbank voor het overige terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het asielrelaas van de vreemdeling niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, kan deze terecht voorgedragen klacht niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Lagaaij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023
936