ECLI:NL:RVS:2023:2867

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
202207002/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Ambachtstraat 43-45 Brummen en de rechtsgeldigheid daarvan

Op 26 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan Ambachtstraat 43-45 in Brummen. Dit bestemmingsplan, dat op 13 oktober 2022 door de raad van de gemeente Brummen is gewijzigd vastgesteld, voorziet in de bouw van een appartementengebouw met vierentwintig studio’s. De locatie was voorheen bezet door een bedrijfspand dat in 2013 door brand is verwoest en sindsdien braak ligt. De initiatiefnemer van het project is Woonstaete B.V. Appellanten A en B, bewoners van nabijgelegen woningen, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat zij menen dat het plan niet voldoet aan de eisen van goede ruimtelijke ordening en dat hun zienswijzen onvoldoende zijn behandeld.

De Afdeling heeft de zaak op 21 juni 2023 ter zitting behandeld. De appellanten betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun zienswijzen en dat de stedenbouwkundige inpassing van het plan niet voldoet aan de kwaliteitseisen. De raad heeft echter in de plantoelichting aangegeven dat het bestemmingsplan een gebouw met een maximale bouwhoogte van 11 meter en een goothoogte van 6,5 meter toestaat, en dat de stedenbouwkundige inpassing zorgvuldig is overwogen. De Afdeling oordeelt dat de raad de belangen op juiste wijze heeft afgewogen en dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de gemeentelijke woonvisie en woonagenda.

De appellanten hebben ook bezwaar gemaakt tegen de parkeernorm die door de raad is vastgesteld. De raad heeft uitgelegd dat de gekozen norm van 0,55 parkeerplaatsen per wooneenheid passend is voor de studio’s, die voornamelijk door starters bewoond zullen worden. De Afdeling concludeert dat de raad op basis van de beschikbare informatie en de geldende regelgeving heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om het besluit van de raad te vernietigen. Het beroep van appellanten A en B wordt ongegrond verklaard, en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202207002/1/R4.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Brummen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Brummen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan Ambachtstraat 43-45 Brummen gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2023, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door M. ten Voorde, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonstaete B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plan voorziet in de realisatie van een appartementengebouw met vierentwintig studio’s in het centrum van Brummen. Op de plek waar het appartementengebouw is gepland, heeft een bedrijfspand gestaan dat in 2013 door een brand is verwoest. Het terrein ligt sindsdien braak. In het plangebied bevindt zich het bouwvlak voor het appartementengebouw, waarop maximaal vierentwintig wooneenheden gerealiseerd mogen worden. Het plangebied ligt in het centrum van Brummen tussen de Ambachtstraat, de Leliestraat en de Primulastraat. Woonstaete B.V. is de initiatiefnemer van het plan en de ontwikkelaar van het appartementengebouw. [appellant A] en [appellant B] wonen op de [locatie 1] en [locatie 2]. Hun woningen liggen ten noorden van het plangebied.
Toetsingskader
2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Reactie op zienswijzen
3.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de reactie van de raad in de zienswijzennota teleurstellend was. Zij stellen dat de zienswijzen die zij naar voren hebben gebracht onvoldoende serieus zijn behandeld.
3.1.    De zienswijzen van [appellant A] en [appellant B] zijn door de raad samengevat en van commentaar voorzien in de zienswijzennota. De wet laat dat toe. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er namelijk niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Voor een voldoende motivering is het ook niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. De raad heeft dus volgens het recht gehandeld en dan mag de Afdeling het besluit niet vernietigen. Dat [appellant A] en [appellant B] vinden dat hun zienswijzen onvoldoende serieus zijn behandeld, betekent niet dat de behandeling van de zienswijzen niet op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overweging zijn betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Informatievoorziening
4.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat sprake is geweest van onvolledige informatievoorziening. Zij voeren hiertoe aan dat voorafgaand aan de bekendmaking van het ontwerpbestemmingsplan op 30 mei 2022, in het raadsoverleg van 11 februari 2021 is gesproken over de mogelijkheid om twaalf wooneenheden te realiseren. Zij stellen niet geïnformeerd te zijn hierover.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat het plan is voorbereid en vastgesteld in overeenstemming met de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Deze regels verplichten de raad niet om de voorafgaand aan de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan door de raad besproken mogelijke andere invullingen van het plangebied actief bekend te maken. Niet is gebleken dat de informatievoorziening omtrent het plan waarvoor uiteindelijk is gekozen niet op de door de wet voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing
5.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de beoogde ontwikkeling qua vormgeving en ruimtelijke kwaliteit niet in de omgeving past. Volgens hen wijkt het plan af van de bestaande omliggende bebouwing en is de ontwikkeling eveneens niet passend op deze locatie in het centrum van Brummen. Zij stellen zich op het standpunt dat hogere eisen gesteld worden aan de ruimtelijke kwaliteit bij andere ontwikkelingen in de gemeente Brummen. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat sprake is van goedkope bouw die niet voldoet aan de welstandseisen.
5.1.    Het bestemmingsplan staat een gebouw met een maximale bouwhoogte van 11 m en een maximale goothoogte van 6,5 m toe. Binnen het bouwvlak mogen maximaal vierentwintig wooneenheden gerealiseerd worden volgens de planregels. De maximale bouwhoogte is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. De raad heeft in de plantoelichting toegelicht dat de maximale goothoogte is vergroot van 6 m naar 6,5 m. Het appartementengebouw zal voorts bestaan uit drie bouwlagen.
De raad heeft in de plantoelichting aandacht besteed aan de stedenbouwkundige inpassing van het bestemmingsplan. De architectuur in de omgeving is volgens de raad overwegend dorps en klassiek, waarbij de bouwhoogte van omliggende bebouwing voor het merendeel bestaat uit één of twee bouwlagen. Verder heeft de raad toegelicht dat op enkele plekken in de omgeving bebouwing aanwezig is die bestaat uit drie bouwlagen. Om de stedenbouwkundige inpassing van de ontwikkeling te waarborgen is volgens de plantoelichting aansluiting gezocht bij de kwaliteiten en karakteristieken van de directe omgeving van het plangebied.
Daarnaast maakt het bestreden bestemmingsplan volgens de raad veel minder bebouwing mogelijk dan onder het vigerende bestemmingsplan wordt toegestaan, omdat het bouwvlak een stuk kleiner is. Voordat het terrein braak lag, was de locatie zo goed als volledig vol bebouwd.
De raad heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat de stedenbouwkundige en ruimtelijke invulling van het plangebied in de omgeving past.
5.2.    Met betrekking tot de stelling dat de raad kritischer is ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit bij vergelijkbare andere ontwikkelingen in de gemeente, overweegt de Afdeling dat [appellant A] en [appellant B] deze stelling niet concreet hebben onderbouwd.
Wat betreft de stelling of de beoogde ontwikkeling op deze locatie stedenbouwkundig past, stelt de Afdeling vast dat de raad een ruimtelijke onderbouwing heeft gegeven van de voorgenomen ontwikkeling. De Afdeling is van oordeel dat, gezien de toegestane bebouwing in het bestreden bestemmingsplan in relatie tot de bestaande bebouwing in de omgeving en de bebouwingsmogelijkheden onder het voorheen geldende bestemmingsplan, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad niet tot de in het plan vastgestelde stedenbouwkundige en ruimtelijke keuzes over de invulling van het plangebied heeft mogen komen.
Verder is het bestemmingsplan niet bedoeld om de exacte uitvoering van de ontwikkeling en de welstand daarvan te regelen. Pas bij de verlening van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen de aspecten met betrekking tot de vormgeving in het kader van de welstand moeten worden betrokken. De discussie over de welstand wordt dus pas bij het verlenen van de omgevingsvergunning gevoerd. Een eventueel bezwaar dat de beoordeling van de welstand bij de vergunningverlening niet goed is gegaan, zou desgewenst in het kader van een procedure over de omgevingsvergunning naar voren kunnen worden gebracht.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met de woonvisie en woonagenda
6.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de gemeentelijke Woonvisie 2016-2025, vastgesteld op 26 mei 2016, (hierna: de woonvisie) en met de gemeentelijke Woonagenda 2019-2023, vastgesteld op 19 september 2019 (hierna: de woonagenda). Zij hebben op zichzelf geen bezwaar tegen het bebouwen van de betreffende locatie in het plangebied, maar het plan past volgens hen niet binnen het gemeentelijk beleid qua aantal en omvang van de te realiseren wooneenheden, namelijk vierentwintig studio’s van 30 m². [appellant A] en [appellant B] stellen zich verder op het standpunt dat met name behoefte is aan woningen in de categorie middenhuur. Volgens hen voorziet het plan met de bouw van vierentwintig studio’s niet in deze behoefte. De raad had daarom volgens hen moeten afzien van de vaststelling van het bestemmingsplan.
6.1.    De woonvisie en de woonagenda bevatten het geldende beleidskader op basis waarvan de gemeente haar woningbouwbeleid voert. In zowel de woonvisie als de woonagenda staat dat de gemeente zich kenmerkt door haar dorpse en landelijke woonmilieus en dat het leefmilieu in alle kernen overwegend goed en passend is bij de omvang. Verder volgt uit de woonvisie en de woonagenda dat met name behoefte bestaat aan woningen voor lage- en middeninkomens. Deze inkomensgroepen bestaan voor een groot deel uit starters, jonge huishoudens en ouderen die kleiner willen wonen. Uit het woningbehoefteonderzoek volgt dat er voor deze groepen daadwerkelijk behoefte bestaat aan meer betaalbare woningen. In de woonagenda is voorts tot uitdrukking gebracht dat het centrum van Brummen grote kansen biedt op het gebied van wonen en aldus daar de prioriteit ligt bij het toevoegen van woningaanbod voor zover hier behoefte voor bestaat.
6.2.    De Afdeling stelt vast dat de woonvisie en de woonagenda geen concrete voorwaarden bevatten waaraan het bestemmingsplan moet voldoen, met betrekking tot het aantal wooneenheden dat gerealiseerd mag worden binnen het centrum van Brummen of de omvang hiervan. Een appartementengebouw met vierentwintig studio’s is niet zonder meer in strijd met het dorpse en landelijke woonmilieu waar in de woonvisie en de woonagenda op wordt gewezen. Nergens blijkt verder uit dat de realisatie van een appartementengebouw met vierentwintig wooneenheden van 30 m² in het centrum van Brummen in strijd is met de woonvisie of de woonagenda. In de woonagenda wordt opgemerkt dat juist het centrum van Brummen zich goed leent voor toevoegingen aan het woningaanbod.
Over het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat het plan niet voorziet in een behoefte overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft toegelicht dat het aanbod voor betaalbare huurwoningen voor zowel lage- en middeninkomens in de gemeente Brummen beperkt is. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. De raad heeft op de zitting toegelicht met de realisatie van vierentwintig studio’s van een beperkte oppervlakte te willen voorzien in betaalbare huurwoningen met name voor starters. De voorgenomen ontwikkeling vormt daarmee volgens de raad een goede aanvulling op de bestaande woningvoorraad, die past in de woonvisie en woonagenda. De Afdeling ziet gelet op de door de raad gegeven toelichting geen aanleiding voor het oordeel dat met het plan niet wordt voorzien in woningen waar behoefte voor bestaat. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het plan in lijn is met de woonvisie en de woonagenda door te voorzien in woningaanbod waar behoefte voor bestaat met prioriteit in het centrum van Brummen.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
7.       [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad een te lage parkeernorm heeft toegepast. Volgens hen is de raad ten onrechte uitgegaan van de parkeernorm van 0,55 voor de categorie Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten). Zij stellen zich op het standpunt dat de parkeernormen van 1,1 voor de categorie Huur, etage, midden/goedkoop en 1,3 voor de categorie Koop, etage, goedkoop, van toepassing zijn. [appellant A] en [appellant B] wijzen er op dat gelet op het voorgaande onvoldoende parkeergelegenheid bestaat op eigen terrein.
7.1.    De raad heeft in de plantoelichting toegelicht dat het type woningen onder de categorie Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten) valt. Op de zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de norm van 0,55 passend is gelet op de oppervlakte van de studio’s en het aantal bewoners per studio. Verder merkt de raad op dat 19 parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden. Hiermee wordt volgens de raad in beduidend meer parkeerplaatsen voorzien dan de benodigde 13.
7.2.    Artikel 10.2.1, en onder a, van de planregels luidt:
"Een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Het beoogde plan gaat uit van zelfstandige wooneenheden voor starters en senioren van ca. 30 m². Dit type woning valt onder de categorie Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten). Binnen het gebied "centrum" geldt voor Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten) een parkeernorm van 0,55 parkeerplaats per wooneenheid."
7.3.    De Afdeling stelt vast dat voor de parkeernorm van 0,55 uit de planregels is aangesloten bij de CROW-kencijfers uit publicatie 317. De raad is daarbij uitgegaan van de parkeernorm voor de categorie Kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten) in een centrumgebied. Zoals de raad op de zitting heeft toegelicht zijn de studio’s gezien de oppervlakte met name geschikt voor starters. De studio’s zullen volgens de raad hoofdzakelijk bewoond worden door 1 persoon per studio en zijn aldus vergelijkbaar met kamerverhuur voor zelfstandigen. Gelet op de door de raad gegeven toelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet voor de parkeernorm van 0,55 parkeerplaatsen per wooneenheid heeft mogen kiezen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het beroep is ongegrond.
9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
418-1070