202200638/1/A2.
Datum uitspraak: 19 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2021 in zaak nr. 21/2561 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten huur- en zorgtoeslag van [appellant] over 2021 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 670,00 en € 322,00.
Bij besluit van 1 juni 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluiten van 30 december 2022 en 2 januari 2023 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huur- en zorgtoeslag van [appellant] over 2021 definitief berekend en vastgesteld op respectievelijk € 1.420,00 en € 536,00.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2023, waar mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, namens [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden] zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1. Uit artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat als aan een vreemdeling tijdens rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) een tegemoetkoming is toegekend, de omstandigheid dat hij aansluitend daaraan verblijf houdt in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 niet tot gevolg heeft dat hij daardoor zijn aanspraak verliest op eenzelfde tegemoetkoming gedurende de periode van laatstgenoemd verblijf.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:877, onder 3.1) mag de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel baseren op de verblijfscodes die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) heeft verstrekt. Indien concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de toegekende verblijfscode naar voren zijn gebracht, moet de dienst nader onderzoek doen naar de juistheid daarvan. Inleiding
3. [appellant] heeft de Ugandese nationaliteit. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 23 april 2021, gehandhaafd bij besluit van 1 juni 2021, de voorschotten huur- en zorgtoeslag van [appellant] met ingang van 1 april 2021 stopgezet omdat [appellant] volgens een melding vanuit de Basisregistratie personen en informatie van de IND, vanaf 9 maart 2021 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen zich heeft vergewist van de juistheid van zijn verblijfscodes en het besluit van 1 juni 2021 deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat hij ook rechtmatig verblijf had van 9 maart 2021 tot 1 juni 2021.
5. Het betoog van [appellant] slaagt.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting en op de zitting toegelicht dat hij de aan de aan het besluit van 1 juni 2021 ten grondslag gelegde informatie van de IND verkeerd heeft geïnterpreteerd. Uit die informatie volgt volgens de dienst dat [appellant] van 9 maart 2021 tot 1 juni 2021 aansluitend rechtmatig verblijf had in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. De dienst is het daarom eens met het betoog van [appellant] en heeft hem bij de definitieve vaststelling in de besluiten van 30 december 2022 en 2 januari 2023 huur- en zorgtoeslag toegekend tot 1 juni 2021. [appellant] heeft op de zitting gezegd dat hij het eens is met die besluiten.
Eindoordeel
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 juni 2021, voor zover dat ziet op de periode van 1 april 2021 tot 1 juni 2021, ongegrond heeft verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 juni 2021 in zoverre gegrond verklaren en dat besluit in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
7. Omdat [appellant] het eens is met de besluiten van 30 december 2022 en 2 januari 2023 hoeft de Belastingdienst/Toeslagen geen nieuw besluit op bezwaar te nemen.
8. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2021 in zaak nr. 21/2561, voor zover de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 juni 2021, voor zover dat ziet op de periode van 1 april 2021 tot 1 juni 2021, ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het bij rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 1 juni 2021 in zoverre;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.348,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 185,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
154