ECLI:NL:RVS:2023:2578

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
202204370/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord) en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat

Op 5 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord)" dat door de raad van de gemeente Tilburg was vastgesteld op 23 mei 2022. Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 30 grondgebonden en 22 gestapelde woningen in het plangebied, dat globaal wordt begrensd door de Galjoenstraat en andere perceelsgrenzen. Appellanten, waaronder [appellant sub 1] en [appellant sub 2A], hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de realisatie van de woningen hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden.

De Afdeling heeft de zaak op 16 februari 2023 ter zitting behandeld. De appellanten hebben onder andere betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met de structuurvisie en dat de bouwhoogte van de woningen te hoog is. Ook is er bezorgdheid over de akoestische gevolgen van de nieuwbouw voor de bestaande bedrijven in de omgeving. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat de geluidbelasting binnen de aanvaardbare grenzen blijft.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is, maar heeft het beroep van [appellant sub 2A] gegrond verklaard. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geluidbelasting in de tuinen van de woningen in woonblok C aanvaardbaar is, en heeft het besluit van de raad vernietigd. De raad is opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen te maken. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2A].

Uitspraak

202204370/1/R2.
Datum uitspraak: 5 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend te Tilburg,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], gevestigd respectievelijk wonend te Tilburg (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2A]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2023, waar [appellant sub 2A], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Raaijmakers, advocaat te Riel, en de raad, vertegenwoordigd door G.L.J.G. Sperber en ing. P.W.T.M. van Uum, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plangebied wordt globaal begrensd door de Galjoenstraat aan de zuidkant, de perceelsgrens van het perceel [locatie 2] aan de westkant, de tuinen van de Hoogvensestraat 52 tot en met 84 aan de noordkant en de perceelsgrens van Galjoenstraat 3 t/m 3c aan de oostkant. Het plan voorziet in de ontwikkeling van het deelplan Galjoenstraat Noord, dat onderdeel is van de gebiedsontwikkeling Piushaven. In het plangebied zijn maximaal 30 grondgebonden en 22 gestapelde woningen toegestaan. Volgens paragraaf 1.2 van de plantoelichting was het perceel in gebruik voor bedrijvigheid en opslag. De bestaande opstallen, met uitzondering van de loods Galjoenstraat 37, zullen worden gesloopt, zo staat in de toelichting.
2.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] kunnen zich niet met het plan verenigen en hebben daarom beroep ingesteld. De Afdeling zal achtereenvolgens deze beroepen bespreken. De Afdeling vermeldt hierna eerst het toetsingskader.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 1]
4.       [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] en zij vreest dat het plan leidt tot een aantasting van haar woon- en leefklimaat.
Structuurvisie
5.       [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met de op 9 september 2013 door de raad vastgestelde structuurvisie "Linten in de Oude Stad" (hierna: de structuurvisie). Anders dan in de zienswijzennota is vermeld, ligt een deel van het plangebied in het rustige lint, aldus [appellant sub 1].
5.1.    De Hoogvensestraat is in de structuurvisie aangeduid als Rustige linten. Een deel van de noordelijke ontsluiting van het plangebied op de Hoogvensestraat heeft ook deze aanduiding gekregen.
De structuurvisie ziet op bebouwingslinten en alleen de noordelijke ontsluitingsweg van het plan ligt in het in de structuurvisie aangewezen gebied "Rustige linten". Slechts een zeer beperkt deel van het plangebied ligt dus in gronden die in de structuurvisie zijn aangeduid. Het plan voorziet niet in bebouwing op deze gronden. Voor de gronden die zijn aangeduid als "Rustige linten" ligt het accent in de structuurvisie verder op de functie wonen. Daarin voorziet het plan ook. Van strijd met de structuurvisie is dus geen sprake.
Het betoog slaagt niet.
Bouwhoogte
6.       [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bouwhoogte van 3,3 m voor de voorziene woning ten zuiden van haar perceel aan de [locatie 1]. Voor zover de raad deze bouwhoogte nodig acht gelet op de gestelde eisen in het Bouwbesluit, betoogt [appellant sub 1] dat ook met een bouwhoogte van 3 m hieraan kan worden voldaan, omdat deze bouwhoogte kan worden verhoogd met ten hoogste 10% gelet op het bepaalde in artikel 9.1 van de planregels.
6.1.    Uit artikel 4.2.4, aanhef en onder d, van de planregels in samenhang met de verbeelding volgt de toegestane bouwhoogte. De maximaal toegestane bouwhoogte voor de voorziene woning ten zuiden van het perceel van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] bedraagt 3,3 m.
De Afdeling is van oordeel dat de raad een bouwhoogte van 3,3 m voor deze woning heeft mogen vaststellen. Hierover is in het verweerschrift en de zienswijzennota namelijk vermeld dat een bouwhoogte van 3,3 m noodzakelijk is vanwege de gestelde eisen in het Bouwbesluit over de vrije hoogte en de benodigde dakisolatie. Dat is niet betwist door [appellant sub 1]. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat deze bouwhoogte van 3,3 m ook met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in artikel 9.1 van de planregels mogelijk is, volgt de Afdeling dat betoog niet. De afwijkingsbevoegdheid is namelijk bedoeld om kleine meetverschillen op te vangen en niet bedoeld om al op voorhand te moeten worden toegepast om aan de eisen uit het Bouwbesluit te voldoen.
Het betoog slaagt niet.
7.       Verder betoogt [appellant sub 1] dat de bouwhoogte van 3,3 m kan worden verhoogd tot 3,63 m gelet op het bepaalde in artikel 9.1 van de planregels. Dat is niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant sub 1].
7.1.    Artikel 9.1 van de planregels luidt:
"Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van de in het plan genoemde maten en afmetingen met ten hoogste 10%. Deze omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
a. de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden;
b. gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan;
c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
d. voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet cumulatief worden gebruikt;
2. de mogelijkheid voor binnenplans afwijken mag niet tot gevolg hebben dat een nieuwe bouwlaag ontstaat."
7.2.    De bouwhoogte van 3,3 m voor de voorziene woning ten zuiden van het perceel van [appellant sub 1] kan met 10% worden verhoogd, als wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 9.1 van de planregels. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze afwijkingsbevoegdheid niet zo heeft kunnen vaststellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad in het verweerschrift heeft toegelicht dat met deze afwijkingsbevoegdheid is beoogd om kleine meetverschillen op te vangen.
Het betoog slaagt niet.
Bestemming "Verkeer - Verblijf"
8.       Ten slotte betoogt [appellant sub 1] dat op maar 30% van de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijf" groenvoorzieningen moeten worden gerealiseerd. Gelet op de klimaat- en duurzaamheidsdoelen in de visie "Gebiedsontwikkeling Piushaven. Stedenbouwkundige visie. Actualisatie 2018" (hierna: de stedenbouwkundige visie) vindt zij dat te weinig.
8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) neergelegde relativiteitsvereiste zich verzet tegen de inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
8.2.    Uit artikel 3.1.1, aanhef en onder b, van de planregels volgt dat minimaal 30% van de voor "Verkeer - Verblijf" aangewezen gronden moeten worden ingericht als groenvoorziening. Om tegemoet te komen aan de klimaatdoelen in zijn algemeenheid en de klimaatdoelstellingen in de stedenbouwkundige visie, heeft de raad deze planregel vastgesteld, zo staat in het verweerschrift. [appellant sub 1] heeft niet onderbouwd of toegelicht waarom dit percentage te laag zou zijn. In de enkele stelling dat dit percentage, gelet op de klimaatdoelen, te laag is, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad een hoger percentage had moeten opnemen. Daarbij betrekt de Afdeling dat op pagina 11 van de stedenbouwkundige visie met als kopje "Duurzaam" geen percentages zijn opgenomen ten aanzien van het realiseren van groenvoorzieningen.
Het betoog slaagt niet.
8.3.    Omdat deze beroepsgrond niet slaagt, gaat de Afdeling niet meer in op de vraag of artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg zou hebben gestaan dat het bestreden besluit bij slagen van deze beroepsgrond zou worden vernietigd.
Conclusie
9.       Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
10.     De raad hoeft geen proceskosten van [appellant sub 1] te vergoeden.
Het beroep van [appellant sub 2A]
11.     [appellant sub 2A] is gevestigd aan de [locatie 2]. Hij vreest dat hij in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd door de realisatie van de voorziene woningen.
Heeft de raad mogen uitgaan van het akoestisch onderzoek?
12.     Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft F. Bouwmans ingenieursburo het onderzoek "Nieuwbouwplan Galjoenstraat te Tilburg. Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 8 februari 2022 (hierna: het akoestisch onderzoek) opgesteld. [appellant sub 2A] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan niet van dit onderzoek heeft mogen uitgaan.
Bedrijfsgegevens van [appellant sub 2A]
13.     Volgens pagina 11 van het akoestisch onderzoek is voor de groep "werkplaats" een groepsreductie toegepast om ontoelaatbare overschrijdingen bij bestaande woningen te voorkomen, maar dit is volgens [appellant sub 2A] niet onderbouwd en controleerbaar, omdat bijvoorbeeld niet is aangegeven welke woningen dit zijn. De reductie suggereert dat [appellant sub 2A] maatregelen moet treffen om de geluidreductie te reduceren, maar onduidelijk is welke maatregelen moeten worden getroffen en of deze technisch uitvoerbaar zijn. Door deze handelswijze worden beperkingen opgelegd aan [appellant sub 2A], wat leidt tot een inperking van de vergunde situatie.
13.1.  In pararaaf 5.1 van het akoestisch onderzoek is ingegaan op de bedrijfsgegevens van [appellant sub 2A]. Hierin staat onder meer dat de geluiduitstraling van de inrichting wordt bepaald door twee lasdampafzuigingen, een schoorsteen, activiteiten in de werkplaats, het gebruiken van een LPG-heftruck, verkeer op eigen terrein en activiteiten op het buitenterrein. In het akoestisch onderzoek is gebruik gemaakt van het in opdracht van [appellant sub 2A] opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek [appellant sub 2A] aan de [locatie 2] te Tilburg" van 30 juli 2020 (hierna: het akoestisch onderzoek van Tecmap), dat is opgenomen als bijlage 12 bij het akoestisch onderzoek. Dit onderzoek is volgens paragraaf 1 opgesteld, omdat gerichte twijfels zijn ontstaan of de plannen voor het realiseren van woningen op korte afstand van [appellant sub 2A] belemmerend kunnen zijn voor de continuering van zijn bedrijfsactiviteiten. De geluidgegevens (bronsterktes en bedrijfsduren) zijn gebruikt voor het vaststellen van de maximale planologische situatie van [appellant sub 2A].
Met behulp van twee rekenmodellen waarin de huidige bestaande situatie zonder nieuwbouw is opgenomen, is de maximaal toelaatbare situatie op basis van de geldende geluidgrenswaarden voor [appellant sub 2A] bepaald. Voor de groep "werkplaats" is een groepsreductie van 0,3 dB voor de dagperiode en 5,0 dB voor de avondperiode toegepast. Zonder toepassing van deze groepsreductie zullen ontoelaatbare overschrijdingen bij bestaande woningen plaatsvinden.
De raad en [bedrijf] hebben op de zitting uitgelegd waarop de toegepaste groepsreductie betrekking heeft en waarom deze is toegepast. [appellant sub 2A] heeft de juistheid van deze uitleg niet bestreden, zodat de Afdeling geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek in zoverre niet deugdelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Bedrijfsgegevens van de omliggende bedrijven
14.     [appellant sub 2A] betoogt dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een bestaande akoestische invulling van de omliggende bedrijven, terwijl had moeten worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.
[appellant sub 2A] betoogt daarnaast dat geen sprake is van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, omdat de geluidemissie van de omliggende bedrijven te laag is ingeschat. Er is namelijk niet uitgegaan van geluidmetingen maar van aannames, waarbij onduidelijk is of de bedrijven zijn bezocht en/of een bouwkundige opname heeft plaatsgevonden. Omdat het voor de omliggende bedrijven geldende bestemmingsplan nachtelijke activiteiten niet uitsluit, had hiermee in het akoestisch onderzoek rekening moeten worden gehouden. In het akoestisch onderzoek is verder de bestaande geluidwering van de omliggende bedrijven overschat, aldus [appellant sub 2A].
14.1.  In paragraaf 5.2 van het akoestisch onderzoek staat dat voor de omliggende bedrijven, die zijn gevestigd aan de [locatie 3] en [locatie 4] tot en met [locatie 5], is uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Car Company Tilburg is gevestigd aan de [locatie 3] en het bedrijfsverzamelgebouw aan de [locatie 4] tot en met [locatie 5].
Wat betreft Car Company Tilburg, zijn op grond van het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" op het perceel aan de [locatie 3] bedrijven met de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 toegestaan. In paragraaf 5.2 van het akoestisch onderzoek staat dat het pand enkel wordt gebruikt als showroom en voor de stalling van voertuigen. Hoewel geen geluidrelevante werkzaamheden worden verricht, is volgens het akoestisch onderzoek rekening gehouden met een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Uitgegaan is van een geluidniveau in de ruimte van 80 dB(A) gedurende 10 uur in de dagperiode en 2 uur in de avondperiode. Enkele voertuigbewegingen op het buitenterrein zijn ook meegenomen.
Ten aanzien van het bedrijfsverzamelgebouw, zijn op grond van het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" op het perceel aan de [locatie 4] tot en met [locatie 5] bedrijven met de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 toegestaan. In paragraaf 5.2 van het akoestisch onderzoek staat dat op dit moment in het pand een opslag van een autohandel, een fotograaf, een opslag van een verhuisbedrijf en een reparatiebedrijf voor voertuigen. Alleen dat laatste bedrijf is akoestisch relevant. Er kunnen vijf bedrijven zijn gevestigd die elk afzonderlijk bij bestaande woningen een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zouden mogen veroorzaken van ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde. Uitgegaan is van een gemiddeld geluidniveau in alle ruimtes van de betrokken gebouwen van 80 dB(A) gedurende 10 uur in de dagperiode en 2 uur in de avondperiode. Dit mag worden beschouwd als een situatie die meer is dan worstcase, zo staat in paragraaf 5.2 van het akoestisch onderzoek.
14.2.  Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij het onderzoek dat ertoe dient te beoordelen of ter plaatse van een in een bestemmingsplan voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in verband met mogelijke milieuhinder van een nabijgelegen bedrijf worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van dat bedrijf (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2177, onder 3.3).
14.3.  In wat [appellant sub 2A] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de geluidemissie van de omliggende bedrijven te laag is ingeschat of niet representatief is. Zoals hiervoor onder 14.1 uiteen is gezet, is in het akoestisch onderzoek niet uitgegaan van de feitelijk bestaande situatie maar van de planologisch mogelijke situatie. Voor het binnenniveau van het bedrijfsverzamelgebouw is daarbij uitgegaan van een worst case-situatie.
Voor zover [appellant sub 2A] betoogt dat het voor de omliggende bedrijven geldende bestemmingsplan nachtelijke activiteiten niet uitsluit, overweegt de Afdeling dat de raad nachtelijke activiteiten op deze plek, gelet op de al aanwezige woningen in de directe nabijheid, niet representatief heeft hoeven te achten en dus niet bij het akoestisch onderzoek heeft hoeven te betrekken.
De stelling van [appellant sub 2A] dat de bestaande geluidwering van omliggende bedrijven is overschat zodat de werkelijke geluidsemissies hoger zijn, is onvoldoende onderbouwd om te oordelen dat de raad niet van het akoestisch onderzoek heeft mogen uitgaan.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2A] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat om die redenen in het akoestisch onderzoek geen representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunt is genomen.
14.4.  Het betoog slaagt niet.
Het rekenmodel
15.     [appellant sub 2A] kan zich niet verenigen met het in het akoestisch onderzoek gebruikte rekenmodel.
Voor zover in de zienswijzennota staat dat het in het akoestisch onderzoek van Tecmap gehanteerde rekenmodel niet correct is, betoogt [appellant sub 2A] dat zijn rekenmodel de gewenste geluidemissie van zijn bedrijf weergeeft. Door niet de geluidbronnen en modellering van [appellant sub 2A] over te nemen, is ten onrechte een andere geluidbijdrage berekend.
[appellant sub 2A] betoogt dat in het rekenmodel van het akoestisch onderzoek op een andere wijze rekening is gehouden met de beperkte afscherming van de aanwezige schuine daken. Hiermee kan [appellant sub 2A] niet instemmen.
[appellant sub 2A] betoogt dat in het rekenmodel dat in het akoestisch onderzoek is gebruikt niet alle voor [appellant sub 2A] relevante objecten zijn meegenomen. In het rekenmodel dat in het akoestisch onderzoek van Tecmap is gebruikt, is dat ten aanzien van [appellant sub 2A] wel gebeurd. Gelet hierop zal bij gebruikmaking van het rekenmodel sprake zijn van een te laag ingeschatte geluidbelasting, aldus [appellant sub 2A].
[appellant sub 2A] betoogt daarnaast dat in het akoestisch onderzoek niet is uitgegaan van de actuele situatie ten aanzien van de verschillende erfafscheidingen.
15.1.  In paragraaf 6 van het akoestisch onderzoek staat dat een rekenmodel is opgesteld voor het berekenen van de optredende geluidniveaus ter hoogte van de voorziene woningen veroorzaakt door [appellant sub 2A] en de andere omliggende bedrijven. Gebruik is gemaakt van het geluidoverdrachtsprogramma Geomilieu versie 2020.2 van DGMR. De geluiduitstraling naar de omgeving is berekend volgens rekenmethode II.8 uit de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" van 1999 (HMRI).
15.2.  Modellen geven noodzakelijkerwijs een abstractie weer van de te verwachten werkelijkheid. De validiteit van een model, zoals het in het akoestisch onderzoek gehanteerde rekenmodel, wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. De enkele omstandigheid dat volgens [appellant sub 2A] uit had moeten worden gegaan van het in het akoestisch onderzoek van Tecmap gehanteerde rekenmodel, betekent dus niet dat de validiteit van het door de raad gehanteerde rekenmodel van F. Bouwmans is aangetast. [appellant sub 2A] heeft ook niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt waarom de validiteit van het gehanteerde rekenmodel is aangetast ten aanzien van de aanwezige schuine daken.
Voor zover [appellant sub 2A] betoogt dat in het gehanteerde rekenmodel niet alle voor [appellant sub 2A] relevante objecten zijn meegenomen, overweegt de Afdeling als volgt. In het verweerschrift van de raad is een vergelijking gemaakt tussen de in het akoestisch onderzoek gehanteerde bestaande situatie, die in het rekenmodel is verwerkt, en de in het akoestisch onderzoek van Tecmap gehanteerde bestaande situatie. Hieruit volgt dat in de in het akoestisch onderzoek gehanteerde bestaande situatie een aantal schuurtjes ten noorden van het [appellant sub 2A] en een aantal erfafscheidingen bij de rekenpunten B05, B06 en B08 zijn meegenomen. In de in het akoestisch onderzoek van Tecmap gehanteerde bestaande situatie is dat niet gebeurd. De Afdeling ziet om die reden geen aanleiding voor het oordeel dat het gehanteerde rekenmodel geen goede weergave zou geven van de te verwachten werkelijkheid.
Over de erfafscheidingen overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat in het rekenmodel niet alle relevante erfafscheidingen juist zijn betrokken. Er is rekening gehouden met de tuinmuur van 2,6 meter hoog, die in het plangebied bij woningblok C moet worden gerealiseerd. Deze is in het akoestisch onderzoek op figuur 14 "Ligging schermen nieuwe situatie" (hierna: figuur 14) met nummer 04 aangeven. Voor de oostelijke perceelsgrens van [appellant sub 2A] met het plangebied is uitgegaan van een muur van 3,5 m hoog. Deze is in figuur 14 met nummer 011 aangeduid. Voor de noordelijke perceelsgrens van [appellant sub 2A] met het plangebied is rekening gehouden met de bestaande erfafscheiding van 2 m hoog. Deze erfafscheiding is figuur 14 met nummer 010 aangeduid. Er is dus geen aanleiding te veronderstellen dat in het rekenmodel niet alle relevante erfafscheidingen juist zijn betrokken.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat [appellant sub 2A] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat om die redenen niet mag worden uitgegaan van het in het akoestisch onderzoek gehanteerde rekenmodel.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie akoestisch onderzoek
16.     Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat aan het akoestisch onderzoek zulke gebreken kleven of dat dat onderzoek zulke leemten in kennis bevat dat de raad dit onderzoek niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het plan.
Woon- en leefklimaat
Is een ruimtelijk aanvaardbaar buitenklimaat verzekerd?
17.     [appellant sub 2A] betoogt dat geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ter plaatse van de achtertuinen van de woningen in woonblok C, als gevolg van de geluidemissie van zijn bedrijf en de andere omliggende bedrijven. Voor zover de raad stelt dat de toekomstige bewoners in de voortuinen en op de terrassen die horen bij de achtertuinen kunnen verblijven omdat daar wel aan de grenswaarden van stap 3 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: VNG-brochure) wordt voldaan, betoogt [appellant sub 2A] dat de achtertuinen zijn voorzien voor langdurig verblijf tijdens de dagperiode. Omdat in de achtertuinen sprake is van een te hoog geluidniveau, ontstaat voor zijn bedrijf een onwenselijke situatie.
17.1.  De Afdeling stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant sub 2A] tot milieucategorie 3.2 behoort en dat het plangebied in een gemengd gebied ligt, waarvoor in de VNG-brochure voor [appellant sub 2A] een richtafstand van 50 m wordt aanbevolen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verzekeren. De Afdeling stelt vast dat niet aan deze richtafstand wordt voldaan.
17.2.  De raad heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren om vast te stellen of na uitvoering van het plan in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Uit paragraaf 4.1 van het akoestisch onderzoek blijkt dat bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de geluidbelasting aansluiting is gezocht bij het toetsingskader voor geluid in paragraaf B5.3 van de VNG-brochure. Over stap 2 is in paragraaf B5.3 van de VNG-brochure het volgende opgenomen:
"Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
• 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
• 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;
buitenplanse inpassing is mogelijk."
Over stap 3 is in paragraaf B5.3 van de VNG-brochure het volgende opgenomen:
"Bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
• 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
• 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden)
• 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;
buitenplanse inpassing is mogelijk. Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken."
Over stap 4 is in paragraaf B5.3 van de VNG-brochure het volgende opgenomen:
"Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal buitenplanse inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken."
17.3.  In paragraaf 3.1 van de plantoelichting staat dat het plan voorziet in 30 grondgebonden woningen en 22 appartementen, die kunnen worden onderverdeeld in 5 bouwvlokken. Bouwblok C bestaat uit zes woningen met twee bouwlagen. Deze woningen zijn ten noordoosten gelegen van [appellant sub 2A].
17.4.  Wat betreft de tuinen van woningen 1 tot en met 3 van woonblok C volgt uit tabellen 7.1 en 7.3 van het akoestisch onderzoek het volgende.
Het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege [appellant sub 2A] in de dagperiode voor de achtertuinen van woningen C1 tot en met C3 bedraagt 58 dB(A). Dit niveau bedraagt voor de terrassen van de achtertuinen van deze woningen 52 dB(A) en voor de (voor)tuinen aan de oostzijde van deze woningen 48 dB(A). Dit betekent dat voor de achtertuinen van deze woningen de grenswaarde van stap 3 van de VNG-brochure van 55 dB(A) in de dagperiode wordt overschreden.
Het berekende maximale geluidsniveau vanwege [appellant sub 2A] in de dagperiode voor de achtertuinen van woningen C1 tot en  met C3 bedraagt 79 dB(A). Dit niveau bedraagt voor de terrassen van de achtertuinen van deze woningen 72 dB(A) en voor de tuinen aan de oostzijde van deze woningen 71 dB(A). Dit betekent dat de grenswaarde van stap 3 van de VNG-brochure van 70 dB(A) in de dagperiode voor zowel voor- als achtertuinen wordt overschreden.
17.5.  Voorop staat dat de VNG-brochure geen normen voor buitenruimten bevat. De raad heeft - ook gelet op de zienswijzennota en het verweerschrift - voor de beoordeling of sprake is van goede ruimtelijke ordening ook ten aanzien van het buitenklimaat aansluiting gezocht bij het toetsingskader voor geluid in paragraaf B5.3 van de VNG-brochure. Zoals hiervoor is gebleken, worden de grenswaarden van stap 3 van de VNG-brochure overschreden. Dat betekent dat het bevoegd gezag grondig dient te onderzoeken, onderbouwen en motiveren waarom hij tot inpassing is overgegaan (stap 4 van de VNG-brochure). De Afdeling stelt vast dat in dit geval de in de VNG-brochure bedoelde grondige motivering ontbreekt voor de tuinen van de woningen 1 tot en met 3 in woonblok C.
De omstandigheid dat in het verweerschrift wordt gewezen op het belang dat is gediend met het bouwen van woningen en de te treffen maatregelen, maakt dit niet anders. De te treffen maatregelen zien bovendien op het binnenklimaat van de voorziene woningen, zodat deze maatregelen niet waarborgen dat het buitenklimaat van deze woningen ruimtelijke aanvaardbaar zal zijn. De stelling van de raad dat het niet voldoen aan de grenswaarden van stap 3 van de VNG-brochure niet ongebruikelijk is in een binnenstedelijke situatie, maakt het voorgaande ook niet anders gelet op wat hiervoor over stap 4 van de VNG-brochure uiteen is gezet.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad, uitgaande van zijn keus om de VNG-brochure op de buitenruimten toe te passen, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de tuinen bij de voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat vanwege het aspect geluid. Het besluit moet worden vernietigd, voor zover het betreft de voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C.
Het betoog slaagt.
Is een ruimtelijk aanvaardbaar binnenklimaat verzekerd?
18.     [appellant sub 2A] betoogt dat geen goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners van de voorziene woningen kan worden gegarandeerd, ondanks de in het plan voorgestelde maatregelen en de vastgestelde maatwerkvoorschriften. In dat verband wijst hij erop dat zijn bedrijf in milieucategorie 3.2 direct grenst aan het plangebied, waardoor niet wordt voldaan aan de richtafstand van de VNG-brochure. Ook wijst hij op de hoge piekbelasting die zijn bedrijf produceert. Door de realisatie van de voorziene woningen zal [appellant sub 2A] in zijn bedrijfsvoering worden belemmerd.
18.1.  Artikel 4.2.3 van de planregels luidt:
"a. Ter plaatse van de Specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorzieningen (sba-gwv) moeten, alvorens de woningen in gebruik worden genomen, de benodigde bouwkundige geluidwerende voorzieningen, geluidschermen, dove gevels en geluidluwe balkons alsmede geluidluwe gevels zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden, zoals aangeduid op bijlage 2 bij deze regels, waarmee minimaal wordt voldaan aan:
1. Het wettelijk binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde langtijdgemiddeld gemiddeld beoordelingsniveau, en;
2. Het wettelijk binnenniveau van 55/50/45 dB(A) voor de maximale geluidniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode, en
3. Het wettelijk binnenniveau van 33 dB etmaalwaarde voor wegverkeer;
4. De geluidniveaus op de gevels van geluidgevoelige objecten vanwege industrielawaai niet meer bedraagt dan de geluidniveaus zoals gesteld in tabel 1 en 2 van het vastgesteld maatwerkvoorschrift d.d. 20 mei 2022, zoals opgenomen in bijlage 3bij deze regels.
b. De woningen mogen slechts in gebruik worden genomen nadat de hoofdgebouwen binnen het blok zoals aangeduid met B en C op de bijlage 2bij deze regels zijn gerealiseerd.
c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde onder a. ten behoeve van andere geluidwerende voorzieningen, indien uit een, door het bevoegd gezag goedgekeurd, akoestisch onderzoek blijkt dat hiermee een gelijkwaardig binnenniveau kan worden behaald."
18.2.  De Afdeling is van oordeel dat de raad met de in artikel 4.2.3 van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichtingen voldoende heeft gewaarborgd dat binnen in de woningen het geluidniveau aanvaardbaar zal zijn. Op de zitting is echter vast komen te staan dat onder meer de voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C een geluidafschermende werking zullen hebben ten opzichte van de voorziene woningen die ten oosten en zuidoosten van voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C zijn gelegen. Dit volgt ook uit het bepaalde in artikel 4.2.3, onder b, van de planregels.
Zoals hiervoor onder 17.5 is overwogen, moet het besluit worden vernietigd, voor zover het betreft de voorziene woningen 1 tot en met 3 in woonblok C. Niet vast staat dus dat deze woningen op de in het plan voorzien wijze kunnen worden gerealiseerd. Dit betekent dat ook niet vast staat dat deze woningen de voorziene geluidafschermende werking zullen hebben ten opzichte van de voorziene woningen ten oosten en zuidoosten van deze woningen in woonblok C. Het voorgaande betekent dat het hiervoor onder 17.5 opgenomen oordeel over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de woningen 1 tot en met 3 in woonblok C de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het hele plan raakt. Dat betekent dat het hele plan moet worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
Bestaande muur
19.     [appellant sub 2A] maakt zich verder zorgen over de instandhouding van een (restant van een) muur van een eerder gesloopt gebouw, die direct tegen het gebouw [appellant sub 2A] aanstaat. Hij vreest dat afbraak van deze muur de constructieve veiligheid en bruikbaarheid van zijn gebouw aantast.
19.1.  De Afdeling overweegt dat het plan niet verplicht tot de afbraak van de door [appellant sub 2A] bedoelde muur en dat het plan deze muur ter plaatse ook toestaat. Het betoog van [appellant sub 2A] leidt daarom niet tot het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre onrechtmatig is. Overigens heeft [bedrijf] op de zitting toegelicht dat het de bedoeling is om deze muur te laten staan.
Het betoog slaagt niet.
Overig
20.     De Afdeling komt, gelet op wat hiervoor is overwogen, niet toe aan de overige beroepsgronden van de [appellant sub 2A].
Conclusie
21.     Gelet op wat hiervoor onder 17.5 en 18.2 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 2A] gegrond. In wat hij heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb moet worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Bij het nemen van een nieuw besluit hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.
22.     Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het/de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel/onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
23.     De raad moet de proceskosten van [appellant sub 2A] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II.       verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gegrond;
III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 23 mei 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009, 7e herziening (Galjoenstraat Noord)";
IV.      draagt de raad van de gemeente Tilburg op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor onder III. vermelde onderdeel wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V.       veroordeelt de raad van de gemeente Tilburg tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI.      gelast dat de raad van de gemeente Tilburg aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023
926