ECLI:NL:RVS:2023:2415

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
202200140/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking wapenverlof van appellant na bedreiging met vuurwapen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de intrekking van zijn wapenverlof door de korpschef van de nationale politie. Het wapenverlof was verleend voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021, waarbij [appellant] meerdere vuurwapens en bijbehorende munitie mocht bezitten voor de schietsport. De korpschef heeft het verlof ingetrokken op 16 juli 2020, nadat informatie was binnengekomen dat [appellant] een bedreiging had geuit met een vuurwapen in de relationele sfeer. De korpschef oordeelde dat er aanwijzingen waren voor vrees voor misbruik en dat [appellant] niet langer te vertrouwen was met het bezit van wapens.

De minister van Justitie en Veiligheid verklaarde het administratief beroep van [appellant] ongegrond, waarna de rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2021 de uitspraak van de minister bevestigde. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de intrekking van het wapenverlof niet op het proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) kon worden gebaseerd, omdat dit proces-verbaal onvoldoende zorgvuldig was geformuleerd en niet objectief had getoetst of er sprake was van 'geringe twijfel'.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 mei 2023 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de minister op basis van het TCI-proces-verbaal het wapenverlof mocht intrekken. De rechtbank had gemotiveerd op de gronden van [appellant] ingegaan en de Afdeling kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank. De minister had voldoende reden om te concluderen dat er sprake was van 'geringe twijfel' over het verantwoord zijn van het wapenbezit van [appellant]. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202200140/1/A3.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 9 november 2021 in zaak nr. 21/2040 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft de korpschef van de nationale politie het aan [appellant] verleende wapenverlof ingetrokken.
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5621, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. den Ouden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] had van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021 verlof voor het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens met daarbij behorende munitie. Hij gebruikte de wapens voor het beoefenen van de schietsport. De korpschef heeft het verlof bij besluit van 16 juli 2020 ingetrokken, omdat bij de politie informatie is binnengekomen dat [appellant] een persoon heeft bedreigd met een vuurwapen. Deze bedreiging vond plaats in de relationele sfeer. Op basis hiervan is de korpschef van oordeel dat er aanwijzingen zijn voor vrees voor misbruik en/of dat aan [appellant] het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
2.       Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie kan het verlof worden ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Volgens de Circulaire wapens en munitie 2019 (hierna: de circulaire) is geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het voorhanden hebben van wapens en munitie, al voldoende reden om een wapenverlof in te trekken. Die twijfel moet zijn gebaseerd op een objectief toetsbare motivering.
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister op grond van de informatie in het proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI)  heeft mogen concluderen dat er aanwijzingen zijn dat aan [appellant] het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Hiervoor is geringe twijfel voldoende. De rechtbank heeft overwogen dat de minister het besluit tot intrekking mocht baseren op alleen de informatie van de TCI, omdat een proces-verbaal van de TCI met voldoende waarborgen is omkleed. Het TCI heeft zowel een onderzoek gedaan naar de juistheid van de informatie als naar de betrouwbaarheid van de informant. Daarnaast betekent de omstandigheid dat het proces-verbaal op 13 juli 2020 is opgemaakt, terwijl de informatie al in juni 2020 bij het TCI was binnengekomen, niet dat het onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat aan de juistheid van de weergave van de in het proces-verbaal neergelegde melding getwijfeld moet worden. Ook zijn er geen aanwijzingen dat het TCI de verkeerde persoon heeft aangewezen, aldus de rechtbank. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de door [appellant] naar voren gebrachte persoonlijke belangen bij het behoud van het wapenverlof niet opwegen tegen het zwaarwegende algemene belang van de veiligheid van de samenleving.
4.       [appellant] betoogt dat de intrekking van het wapenverlof niet op het proces-verbaal van de TCI kan worden gebaseerd. Het proces-verbaal is onvoldoende zorgvuldig geformuleerd, omdat geen oordeel over de betrouwbaarheid van de informant en de juistheid van de informatie is gevormd. In de conclusie is slechts opgenomen dat de informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Ook is de totstandkoming van het proces-verbaal op diverse punten niet inzichtelijk dan wel onzorgvuldig en is de inhoud van het proces-verbaal niet specifiek genoeg.
Verder stelt [appellant] dat in afwijking van de circulaire niet objectief is getoetst of sprake is van "geringe twijfel" die de intrekking van het verlof kan rechtvaardigen. De circulaire biedt ook onvoldoende steun voor de conclusie dat sprake is van "geringe twijfel". [appellant] voert ten slotte aan dat de intrekking onevenredig is.
4.1.    De Afdeling begrijpt dat de uitoefening van de schietsport voor [appellant] belangrijk is en dat de intrekking van het verlof ingrijpende gevolgen voor hem heeft. De Afdeling is evenwel met de rechtbank van oordeel dat de minister op grond van het proces-verbaal van de TCI het verlof mocht intrekken. De gronden die [appellant] in het hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3 tot en met 9 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling overweegt daarbij nog dat de minister betekenis mocht toekennen aan het feit dat volgens het proces-verbaal zowel de informant als de informatie betrouwbaar zijn. Het proces-verbaal geeft voldoende inzichtelijk en duidelijk aan dat [appellant] heeft gedreigd met een vuurwapen. Onder die omstandigheden is sprake van ten minste "geringe twijfel" op grond waarvan tot intrekking mocht worden overgegaan. Gelet op het belang dat is gemoeid met het zorgvuldig gebruik van vuurwapens (het algemene belang van de veiligheid van de samenleving) behoefde de minister de intrekking van het verlof niet onevenredig te achten.
4.2.    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding om, zoals [appellant] heeft verzocht, onderliggende stukken (informatie van de Criminele inlichtingen eenheid) op te vragen.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       De minister hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
190-1031