ECLI:NL:RBMNE:2021:5621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
UTR - 21 _ 2040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van wapenverlof op basis van TCI-informatie en de beoordeling van de betrouwbaarheid van informanten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een wapenverlof. Eiser, die in het bezit was van een wapenverlof, had tegen de intrekking van dit verlof beroep ingesteld. De politiechef van de regionale eenheid had het wapenverlof ingetrokken op basis van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Koninklijke Marechaussee, die aangaf dat er aanwijzingen waren dat eiser niet langer te vertrouwen was met betrekking tot het voorhanden hebben van wapens. Eiser had eerder een wapenverlof gekregen dat geldig was tot 30 april 2021, maar de politiechef oordeelde dat er voldoende redenen waren om aan de betrouwbaarheid van eiser te twijfelen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet gevolgd. Eiser stelde dat de intrekking van het wapenverlof niet enkel op de TCI-informatie gebaseerd mocht worden, maar de rechtbank oordeelde dat de informatie uit het TCI-proces-verbaal voldoende waarborgen biedt om als basis voor de intrekking te dienen. De rechtbank benadrukte dat er een betrouwbaarheidstoets had plaatsgevonden en dat de informatie specifiek en feitelijk was. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het wapenverlof rechtmatig was, omdat de veiligheid van de samenleving zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Visscher),
en

de Minister van Justitie & Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).

Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2020 (primaire besluit) heeft de politiechef van de regionale eenheid [regionale eenheid] , namens de korpschef van de Nationale Politie, het wapenverlof van eiser ingetrokken. Hiertegen heeft eiser administratief beroep ingesteld.
In het besluit van 17 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [A] , de dochter van eiser.

Overwegingen

De feiten
1. Op 1 mei 2020 is aan eiser verlof verleend tot het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens met daarbij behorende munitie. [1] Het wapenverlof van eiser was geldig tot en met 30 april 2021. Dit verlof is ook vele jaren daarvoor aan eiser verleend.
Het bestreden besluit
2. De politiechef van de regionale eenheid [regionale eenheid] heeft namens de korpschef van de Nationale Politie het wapenverlof van eiser ingetrokken, omdat er aanwijzingen zijn dat het onder zich hebben van wapens niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. Aan deze beslissing is het proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Koninklijke Marechaussee (KMar) van 13 juli 2020 ten grondslag gelegd. In dat proces-verbaal staat dat in juni 2020 bij het TCI informatie is binnengekomen dat een Afghaanse man een persoon heeft bedreigd met een vuurwapen en dat met deze Afghaanse man eiser wordt bedoeld. De intrekking van het wapenverlof heeft verweerder in zijn beslissing op het administratief beroep gehandhaafd.
De beoordeling van de beroepsgronden
3. Het uitgangspunt in de toepasselijke regelgeving – de Circulaire Wapens en Munitie 2019 (Cwm 2019) – is dat een wapenverlofhouder zich in een bijzondere positie bevindt ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. [2] Die uitzonderingspositie brengt mee dat er zware eisen worden gesteld aan de betrouwbaarheid van een wapenverlofhouder. Van hem wordt verwacht dat hij de wettelijke regels stipt naleeft en dat hij geen overtredingen begaat die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde. Geringe twijfel hieraan, en daarmee aan het toevertrouwen aan iemand van wapens of munitie, is al voldoende reden voor intrekking van een wapenverlof, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is. [3]
4. Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik (=het niet langer kunnen toevertrouwen) bestaat, kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen. [4] In dit geval is gebruik gemaakt van TCI informatie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het besluit tot intrekking van het wapenverlof niet enkel gebaseerd mag worden op deze informatie omdat deze informatie op zichzelf staat en niet controleerbaar is. Anders dan bij anonieme melders zijn de informanten waar de TCI gebruik van maakt bij de politie (in dit geval de KMar) bekend en wordt er een inschatting gemaakt van de betrouwbaarheid van deze informanten en de juistheid van de verstrekte informatie. Een TCI-proces-verbaal is gelet hierop met voldoende waarborgen omkleed om op zichzelf als basis te kunnen dienen voor de intrekking van het wapenverlof. Dat er bij CIE-informatie meer informatie beschikbaar zou zijn, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Anders dan eiser stelt heeft ook in dit geval een betrouwbaarheidstoets (van de informanten en de informatie) plaatsgevonden. In het proces-verbaal van het TCI staat namelijk het volgende:
“Voorts verklaar ik, alvorens de bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel te hebben gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt, dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt: dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.”
Hieruit blijkt dat het TCI zowel een onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de informatie als naar de betrouwbaarheid van de informant. Verweerder heeft de uitgevoerde betrouwbaarheidstoets terecht voldoende geacht en daarin terecht geen aanleiding gezien om niet tot intrekking van het wapenverlof over te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De omstandigheid dat het proces-verbaal op 13 juli 2020 is opgemaakt, terwijl de informatie al in juni 2020 bij het TCI was binnengekomen, betekent niet dat het proces-verbaal onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat aan de juistheid van de weergave van de in het proces-verbaal neergelegde melding getwijfeld moet worden. De in de melding neergelegde informatie is feitelijk en specifiek van aard, is onderzocht, vraagt verder niet om context en kan niet worden genuanceerd. Het is daarom niet aannemelijk dat sprake kan zijn van denaturatie, zoals eiser stelt. Verweerder heeft er vanuit mogen gaan dat de melding juist is weergegeven. Van een onzorgvuldig opgemaakt proces-verbaal is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De naam van eiser maakt onderdeel uit van de door het TCI ter beschikking gestelde informatie. Uit de omstandigheid dat de informatie de naam van eiser bevat en deze ter beschikking is gesteld, kan worden opgemaakt dat het TCI hiernaar onderzoek heeft gedaan. Verweerder heeft er vanuit mogen gaan dat de melding betrekking heeft op eiser. In de melding zelf wordt overigens ook het adres van eiser vermeld. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het TCI met eiser de verkeerde persoon heeft aangewezen. De door eiser overgelegde verklaringen van zijn echtgenoot, (voormalige) bestuursleden van de schietsportvereniging [schietsportvereniging] en een andere derde, zijn daartoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De stelling van eiser dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven aan de in de Cwm 2019 neergelegde uitleg van het begrip ‘vrees voor misbruik’ (=het niet langer kunnen toevertrouwen), kan de rechtbank niet volgen. De situatie van eiser is niet vergelijkbaar met die genoemd in Cwm 2019 waarbij sprake is van een sepot omdat een betrokkene ten onrechte is aangemerkt als verdachte. Deze situatie is in het geval van eiser niet aan de orde omdat er geen aanwijzingen zijn dat het TCI de verkeerde persoon heeft aangewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Verweerder was bevoegd om tot intrekking van het wapenverlof over te gaan. Op grond van de informatie in het proces-verbaal van het TCI heeft verweerder mogen concluderen dat er aanwijzingen zijn dat aan eiser aan wie het verlof is verleend het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Daartoe is geringe twijfel voldoende. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal heeft verweerder in redelijkheid ook gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid. De door eiser naar voren gebrachte persoonlijke belangen bij het behoud van het wapenverlof wegen niet op tegen het zwaarwegende algemene belang van de veiligheid van de samenleving. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser moeilijk is dat zijn wapenverlof is ingetrokken omdat hij hierdoor niet naar zijn vereniging mag, maar dit maakt niet dat verweerder van de intrekking van het wapenverlof af heeft moeten zien.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 28, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
2.Dit volgt uit de onderdelen B/1.1 en B/1.2 van de Cwm 2019.
3.Dit volgt uit vaste rechtspraak van de ABRvS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:292).
4.Dit volgt uit onderdeel B/1.2 van de Cwm 2019.