ECLI:NL:RVS:2023:2173
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 6 februari 2023 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 21 december 2022 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, omdat de situatie in Italië, zoals beschreven in een 'circular letter' van 5 december 2022, niet voldoende was om de verantwoordelijkheid van Italië te onderbouwen.
De staatssecretaris ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de 'circular letter' slechts een tijdelijk beletsel vormde en dat Italië nog steeds de verantwoordelijke lidstaat was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de staatssecretaris niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de berichtgeving over de opvangfaciliteiten voor Dublinclaimanten in Italië. De Afdeling concludeerde dat er een reëel risico bestond dat vreemdelingen in Italië in een situatie van materiële deprivatie terecht zouden komen, wat in strijd is met hun basisbehoeften.
Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris was niet in staat om aan te tonen dat Italië zijn internationale verplichtingen zou nakomen, en het besluit om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen werd als onrechtmatig beschouwd. De proceskosten werden niet vergoed, aangezien daar geen aanleiding voor was.