ECLI:NL:RVS:2023:2096

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
202202961/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake literaire kwaliteit en klachtbehandeling door het Letterenfonds

Op 31 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] tot herziening van een eerdere uitspraak van 8 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2745). In deze eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoeker] tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland ongegrond verklaard. [verzoeker] verzocht de Afdeling om een brief van het Letterenfonds van 30 november 2021, waarin zijn klacht buiten behandeling was gesteld, aan te merken als besluit en mee te nemen in de beoordeling van zijn verzoek. Hij betoogde dat zijn klacht ten onrechte buiten behandeling was gesteld en dat de beoordeling van de literaire kwaliteit van zijn essay uit 1986 onjuist was, gebaseerd op een summiere recensie van iemand die hem niet goedgezind was.

De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 2 mei 2023, waar [verzoeker] aanwezig was. In de overwegingen van de uitspraak werd artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangehaald, dat de mogelijkheid biedt om een onherroepelijke uitspraak te herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden. De Afdeling concludeerde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De argumenten van [verzoeker] waren eerder al behandeld en voor zover hij nieuwe argumenten had, had hij deze eerder kunnen aanvoeren.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek tot herziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

Uitspraak

202202961/1/A2.
Datum uitspraak: 31 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2745.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2745, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2020 in zaak nr. 20/1292 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 2 mei 2023, waar [verzoeker] is verschenen.
Overwegingen
1.       [verzoeker] verzoekt de Afdeling allereerst een brief van het Letterenfonds van 30 november 2021, waarin een klacht van hem buiten behandeling is gesteld, aan te merken als besluit en mee te nemen bij de beoordeling van zijn verzoek. Volgens [verzoeker] is zijn klacht ten onrechte buiten behandeling gesteld. [verzoeker] wijst er verder op dat de literaire kwaliteit van zijn essay uit 1986 onjuist is beoordeeld, omdat die beoordeling is gebaseerd op een summiere kaartenbakrecensie van het Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum en die recensie afkomstig is van iemand die hem niet goedgezind is. De Afdeling is er in de uitspraak van 8 december 2021 ten onrechte van uitgegaan dat het standpunt van het Letterenfonds over de literaire kwaliteit van zijn werk juist is, aldus [verzoeker].
2.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
3.       Naar het oordeel van de Afdeling zijn er geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Dat wat [verzoeker] aanvoert heeft hij al eerder bij de behandeling van zijn zaak door de Afdeling aangevoerd. De Afdeling heeft daar in haar uitspraak van 8 december 2021 een oordeel over gegeven. Voor zover [verzoeker] onderdelen van zijn betoog nog niet eerder had aangevoerd, geldt dat hij dit wel had kunnen doen. Er is daarom geen aanleiding voor herziening van de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021.
4.       Het verzoek moet worden afgewezen.
5.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023
154-1022