ECLI:NL:RVS:2021:2745

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
202005434/1/A2.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.TH. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing projectsubsidie aanvraag door Stichting Nederlands Letterenfonds op basis van literaire kwaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een projectsubsidie door de Stichting Nederlands Letterenfonds. De aanvraag werd op 14 oktober 2019 afgewezen, omdat het Letterenfonds van mening was dat er geen relevant werk van de aanvrager beschikbaar was om de literaire kwaliteit te beoordelen. De Regeling projectsubsidies voor publicaties vereist dat de aanvrager minimaal één literair werk heeft gepubliceerd dat voldoet aan bepaalde criteria, waaronder een positieve beoordeling van de literaire kwaliteit. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de afwijzing van de aanvraag bevestigd, en [appellant] ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2021 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] via videoverbinding aanwezig was. Het Letterenfonds was afwezig. [appellant] betoogde dat zijn aanvraag voldeed aan de voorwaarden en dat de literaire kwaliteit van zijn eerdere werk aan de hand van overgelegde stukken kon worden beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [appellant] niet voldeed aan de eisen van de Regeling. De literaire kwaliteit van zijn eerdere werk was al negatief beoordeeld bij een eerdere aanvraag in 2001, en volgens de Regeling kon pas een nieuwe aanvraag worden ingediend als er een nieuw werk was dat op literaire kwaliteit kon worden beoordeeld.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Letterenfonds op goede gronden had vastgesteld dat er geen nieuw werk was om de literaire kwaliteit te beoordelen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het Letterenfonds hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202005434/1/A2.
Datum uitspraak: 8 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 15 september 2020 in zaak nr. 20/1292 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de Stichting Nederlands Letterenfonds (hierna: het Letterenfonds).
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft het Letterenfonds de aanvraag van [appellant] voor een projectsubsidie voor een publicatie afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het Letterenfonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 15 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Letterenfonds heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2021, waaraan [appellant] via een videoverbinding heeft deelgenomen. Het Letterenfonds is met bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op grond van de Regeling projectsubsidies voor publicaties (hierna: de Regeling) kan het Letterenfonds een projectsubsidie verstrekken voor het schrijven van een literair werk in boekvorm. Het Letterenfonds beoordeelt een aanvraag voor een projectsubsidie onder meer op de te verwachten literaire kwaliteit van de tot stand te komen publicatie. Daarbij wordt gekeken naar de literaire kwaliteit van het meest recent gepubliceerde werk, de kwaliteit van het oeuvre en de ontwikkeling daarin en de kwaliteit van het werkplan. Voor toekenning van de aanvraag dient in ieder geval het oordeel over de te verwachten literaire kwaliteit positief te zijn (artikel 6 van de Regeling).
2.       Verder moet de aanvrager op het moment van het indienen van de aanvraag minimaal één literair werk hebben gepubliceerd op grond van een uitgave-overeenkomst, dat is uitgegeven in een oplage van ten minste 500 exemplaren (artikel 3, derde en vierde lid, van de Regeling). Als een eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het criterium literaire kwaliteit, kan pas een nieuwe aanvraag worden ingediend als een nieuw werk op dat criterium kan worden beoordeeld (artikel 3, achtste lid).
3.       [appellant] heeft bij het Letterenfonds een projectsubsidie aangevraagd voor het schrijven van het non-fictieboek met de werktitel “[werktitel]”. Het Letterenfonds heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen relevant werk van [appellant] beschikbaar was om de literaire kwaliteit te kunnen beoordelen. Het Letterenfonds heeft toegelicht dat [appellant] weliswaar een [literair werk] uit 1986 - heeft gepubliceerd dat aan de eisen van artikel 3, derde en vierde lid, van de Regeling voldoet, maar dat de literaire kwaliteit van dat werk bij een eerder in 2001 ingediende werkbeursaanvraag negatief is beoordeeld, waardoor die aanvraag is afgewezen. Volgens het Letterenfonds had er bij de huidige aanvraag daarom een ander, recenter werk moeten zijn dat op literaire kwaliteit kan worden beoordeeld, maar voldoen de door [appellant] ingediende werken niet aan de eisen die de Regeling aan een uitgave stelt.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het Letterenfonds terecht heeft vastgesteld dat [appellant] niet aan de eisen van de Regeling voldoet en dat het Letterenfonds op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat er geen relevant werk was om de literaire kwaliteit te boordelen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het [literair werk] al een keer is beoordeeld bij een werkbeursaanvraag in 2001 en dat die aanvraag toen is afgewezen omdat het oordeel over de literaire kwaliteit negatief was. Volgens de rechtbank is er geen rechtsgrond aan te wijzen op grond waarvan dit werk opnieuw beoordeeld zou moeten worden. Als een eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het criterium literaire kwaliteit, kan pas een nieuwe aanvraag worden ingediend als een nieuw werk op dat criterium kan worden beoordeeld. Met een nieuw werk wordt een literair werk bedoeld dat is gepubliceerd op grond van een uitgave-overeenkomst als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Regeling. De door [appellant] bij zijn aanvraag ingediende werken voldoen niet aan die definitie, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn aanvraag ruimschoots aan de door het Letterenfonds gehanteerde voorwaarden voldoet. Volgens hem kan de literaire kwaliteit van zijn eerdere essayerende [literair werk] aan de hand van de door hem overgelegde stukken worden beoordeeld en eenvoudig worden vastgesteld. Hij voert daartoe aan dat onder meer het toenmalige Nederlands Bibliotheek en Lectuur Centrum een bulletin aan zijn boek heeft gewijd en dat er daarnaast voortdurend essays zijn gepubliceerd in gerenommeerde literaire tijdschriften, hetgeen ook als indicator dienst doet ten aanzien van de beoogde literaire kwaliteit.
5.1.    Zoals ook de rechtbank heeft overwogen is de literaire kwaliteit van het [literair werk] reeds bij een eerdere aanvraag beoordeeld en negatief bevonden, waardoor die aanvraag destijds is afgewezen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat er geen rechtsgrond is aan te wijzen op grond waarvan het Letterenfonds dit werk in het kader van de huidige aanvraag opnieuw op literaire kwaliteit had moeten beoordelen. In artikel 3, achtste lid, van de Regeling is immers bepaald dat als een eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het criterium literaire kwaliteit, pas een nieuwe aanvraag voor subsidie kan worden ingediend als er een nieuw werk op literaire kwaliteit kan worden beoordeeld. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor de door [appellant] ter zitting ingenomen stelling dat bij de besluitvorming over de huidige aanvraag niet mocht worden uitgegaan van de beoordeling van de literaire kwaliteit van [literair werk] in het kader van de besluitvorming over de werkbeursaanvraag in 2001, omdat die aanvraag betrekking had op een werk van een ander genre. Hetgeen [appellant] over de literaire kwaliteit van [literair werk] heeft aangevoerd kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden.
5.2.    De slotsom is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Letterenfonds zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] bij zijn aanvraag niet aan de vereisten van de Regeling heeft voldaan, nu er geen nieuw werk was om op literaire kwaliteit te beoordelen.
5.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het Letterenfonds hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Koelewijn, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021