Uitspraak
Datum uitspraak: 12 mei 2023
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzieningenrechter
griffier
Raad van State
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 september 2020 een aanvraag van een vreemdeling om afgifte van een verblijfsdocument afgewezen. De vreemdeling had verzocht om een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, maar deze aanvraag werd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 8 februari 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 13 maart 2023 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om een nieuw besluit te nemen in lijn met de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 mei 2023 geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. Gezien de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, heeft de voorzieningenrechter besloten dat de staatssecretaris geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.