ECLI:NL:RVS:2023:1880

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
202302946/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 10 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een asielzaak. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 30 januari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 2 mei 2023 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zijn opvang zou worden beëindigd voordat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter overwoog dat de vreemdeling op 10 mei 2023 was geïnformeerd dat zijn opvang diezelfde dag zou worden beëindigd. Gezien de urgentie van de situatie en het feit dat er niet tijdig kon worden beoordeeld of de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zou worden vernietigd, besloot de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de beëindiging van de opvang van de vreemdeling achterwege blijft totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 837,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202302946/2/V3.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 2 mei 2023 in zaak nr. NL23.3346 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 2 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de opvang van de vreemdeling wordt beëindigd, voordat op het hoger beroep is beslist.
2.       De vreemdeling is op 10 mei 2023 in de ochtend aangekondigd dat op dezelfde dag de verstrekkingen zullen worden beëindigd. De voorzieningenrechter kan onder de gegeven omstandigheden niet tijdig adequaat beoordelen of grond bestaat om aan te nemen dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep zal worden vernietigd. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening (uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0628).
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de op 10 mei 2023 voorziene beëindiging van de opvang van de vreemdeling achterwege blijft;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Meijer
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
18