ECLI:NL:RVS:2023:1797
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen, een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had ingediend. Deze aanvraag werd op 6 september 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 20 oktober 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 mei 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M. Hidding, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld, en concludeert dat er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.