ECLI:NL:RVS:2023:1764
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 3 maart 2023 het beroep van de vreemdeling tegen de bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 19 februari 2023 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 mei 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 6 juni 2016, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld.
De beslissing houdt in dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.