ECLI:NL:RVS:2023:1752

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
202203241/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan vreemdeling

Op 4 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had in eerste aanleg beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), die hem een vrijheidsbeperkende maatregel oplegden en hem overplaatsten naar een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen. De rechtbank had de beroepen van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

De Raad van State oordeelde dat de eerste drie grieven van de vreemdeling niet leidden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Het hoger beroep werd in dit opzicht ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Wat betreft de vierde grief, die betrekking had op de vrijheidsbeperkende maatregel, oordeelde de Raad van State dat hiertegen geen hoger beroep kon worden ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep in dit opzicht, omdat er geen sprake was van een eerlijk proces. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en oordeelde dat het COA geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202203241/1/V1.
Datum uitspraak: 4 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 mei 2022 in zaken nrs. 22/2565 en NL22.5987 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
1.       het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa), en
2.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2022 heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) in Hoogeveen.
Bij besluit van 6 april 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 23 mei 2022 heeft de rechtbank de tegen deze besluiten door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De eerste drie grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit tot overplaatsing van de vreemdeling naar de HTL. Deze grieven leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd.
2.       De vierde grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 56 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.1.    Het verbod op hoger beroep kan worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Maar die situatie doet zich hier niet voor. Wat de vreemdeling tegen het oordeel van de rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel aanvoert, gaat in wezen over de rechtmatigheid van het besluit tot overplaatsing en ook overigens is er geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen.
2.2.    De Afdeling is in zoverre onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
3.       Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel;
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023
392