ECLI:NL:RVS:2023:148

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
202104393/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en hoorplicht in bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 10 juni 2021 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 1 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens werd geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft, op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit werd op 24 april 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde in haar uitspraak dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was, maar de vreemdeling stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat hij ten onrechte niet was gehoord in het bezwaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat de vreemdeling in dit geval wel degelijk gehoord had moeten worden. De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot de vernietiging van haar uitspraak.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 24 april 2019. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 174,00. De uitspraak werd gedaan op 18 januari 2023.

Uitspraak

202104393/1/V2.
Datum uitspraak: 18 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 10 juni 2021 in zaak nr. 19/3121 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft.
Bij besluit van 24 april 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.I. Siers, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn vijfde grief terecht dat de rechtbank de beroepsgrond over het horen in bezwaar niet heeft besproken en daardoor niet heeft onderkend dat de staatssecretaris hem ten onrechte niet heeft gehoord. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en dient de staatssecretaris terughoudend om te gaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, kon de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel komen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen gehoord te worden over zijn aanvraag en de bezwaargronden tegen de afwijzing daarvan. Dat heeft de rechtbank niet onderkend.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 24 april 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat in hoger beroep geen griffierecht is geheven, hoeft de staatssecretaris alleen het griffierecht van het beroep te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 10 juni 2021 in zaak nr. 19/3121;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 24 april 2019, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023
314-992