202202445/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, in zaak nr. 202103540/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 13 april 2022, heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2021 gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep tegen het besluit van 1 juli 2020 gegrond verklaard, het besluit van 1 juli 2020 vernietigd en de raad opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepaald dat daartegen alleen beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld, en de raad veroordeeld tot vergoeding van in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 22,12, geheel toe te rekenen aan reiskosten. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek op een zitting behandeld op 16 februari 2023. [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1. Het verzoek van [verzoeker] richt zich op rechtsoverwegingen 5.1 en 8 van de uitspraak van 13 april 2022, die zien op de vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. [verzoeker] verzoekt om herziening omdat de raad bij de uitgesproken proceskostenveroordeling niet is veroordeeld tot vergoeding van zijn verletkosten. [verzoeker] legt aan het herzieningsverzoek ten grondslag dat hij zijn verzoek om verletkosten uitgebreid heeft toegelicht, dat in andere gerechtelijke procedures hem wel verletkosten zijn toegekend, dat het hebben van een uitkering het recht op verletkosten niet in de weg staat, dat een proceskostenveroordeling verschuldigd is wanneer het rechtsmiddel slaagt en dat het niet toekennen van verletkosten onrechtmatige rechtspraak oplevert en ook in strijd is met het verbod op slavernij. Indien de overheid indringt in het leven van burgers dient de tijd die besteed wordt om tegen dit handelen op te komen op een redelijke wijze vergoed te worden, aldus [verzoeker].
2. Artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
3. In de uitspraak van 13 april 2022 is in rechtsoverweging 5.1 geoordeeld over de door [verzoeker] verzochte vergoeding van verletkosten. In het verzoekschrift en op de zitting heeft [verzoeker] aangegeven waarom hij het oneens is met dit oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, (bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:177) is herziening een buitengewoon rechtsmiddel waarmee een onherroepelijke rechterlijke uitspraak kan worden gecorrigeerd indien blijkt dat deze berust op een onjuiste feitelijke grondslag en ook overigens aan de vereisten van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb is voldaan. Daarom kunnen alleen aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Het betoog van [verzoeker] dat de uitspraak berust op een onjuiste rechtsopvatting kan niet leiden tot herziening. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. 4. Gelet op het vorenstaande wordt het verzoek afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023
480-1014