ECLI:NL:RVS:2023:1360

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
202106862/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor ambulancechauffeur wegens zedendelict

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag werd afgewezen op basis van een eerdere veroordeling van [appellant] voor kinderpornografie, waarbij hij in 2015 tot drie jaar gevangenisstraf was veroordeeld, waarvan een jaar voorwaardelijk. De minister oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan zowel het objectieve als het subjectieve criterium voor het verkrijgen van een VOG, gezien de risico's die verbonden zijn aan de functie van ambulancechauffeur, waarbij [appellant] in contact kan komen met kwetsbare personen, waaronder minderjarigen.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de afwijzing van de minister bevestigd, en [appellant] ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 7 maart 2023 werd de zaak behandeld, waarbij zowel [appellant] als de minister vertegenwoordigd waren. [Appellant] voerde aan dat hij niet in aanraking zou komen met minderjarigen in zijn functie, maar de Raad van State oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat er risico's waren die een belemmering vormden voor een behoorlijke uitoefening van de functie.

De Raad van State bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de aanvraag om een VOG terecht had afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de strikte criteria die gelden voor het afgeven van een VOG, vooral in gevallen van zedendelicten, en de noodzaak om de veiligheid van kwetsbare personen te waarborgen.

Uitspraak

202106862/1/A3.
Datum uitspraak: 5 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 20 september 2021 in zaak nr. 20/9133 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2020 heeft de minister de aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.M. Cliteur, advocaat te Den Bosch, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.V. van Kleef, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 21 april 2020 de minister verzocht om afgifte van een VOG voor de functie van ambulancechauffeur basiszorg. Een ambulancechauffeur basiszorg wordt ingezet bij gepland vervoer van patiënten die op dat moment geen acute medische zorg nodig hebben. Op het aanvraagformulier is het screeningsprofiel ‘gezondheidszorg en welzijn van mens en dier’ door de werkgever aangekruist. Uit dit screeningsprofiel volgt dat functionarissen in dit profiel zijn belast met de zorg voor personen en in een één-op-één relatie kunnen komen te verkeren met degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. In deze relatie kan sprake zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Het risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van de (tijdelijke) afhankelijkheid waardoor het risico van onder andere zeden- en geweldsdelicten aanwezig is.
2.       De minister heeft de aanvraag van de VOG beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium. Aan het objectieve criterium is voldaan als het delict waarvoor de aanvrager veroordeeld is, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie. In dat geval wordt de VOG geweigerd.
Het subjectieve criterium betreft de beoordeling of omstandigheden van het geval ertoe moeten leiden dat een VOG toch moet worden afgegeven. Bij een zedenmisdrijf bestaat gelet op de beleidsregels slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Als de aanvrager korter dan twintig jaar voor het beoordelingsmoment is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf vanwege een zedendelict, geldt een verscherpt toetsingskader. In dat geval geeft de minister alleen een VOG af als de weigering evident disproportioneel is.
Besluitvorming
3.       Op 25 juni 2015 is [appellant] veroordeeld wegens vier gevallen van bezit en/of verspreiding en/of vervaardiging van kinderpornografie tot een gevangenisstraf van drie jaar waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. De proeftijd liep tot 9 juli 2020. Daarnaast moet hij een schadevergoeding betalen aan twee personen.
4.       De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan het objectieve criterium en dat ook op basis van het subjectieve criterium geen ruimte bestaat om de VOG af te geven. In de functie van ambulancechauffeur is [appellant] belast met de zorg, het welzijn en de veiligheid van de personen die hij vervoert, waaronder ook minderjarigen kunnen zitten. Hij kan ook op locaties komen waar minderjarigen zich bevinden. Tijdens de werkzaamheden kunnen zich één op één relaties voordoen met hen, waarbij sprake kan zijn van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Herhaling van het feit waarvoor [appellant] met justitie in aanraking is gekomen, vormt een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie. In het kader van de belangenafweging heeft de minister meegewogen dat, gelet op de hoogte van de straf, de rechter hem het zedendelict niet licht heeft aangerekend, en dat het delict op een meerderjarige leeftijd is gepleegd. Bij een zedendelict geldt een onbeperkte terugkijktermijn en de verstreken tijd sinds de veroordeling kan [appellant] daarom niet baten. De minister heeft geen ruimte gezien om op basis van het subjectieve criterium een VOG af te geven.
Uitspraak van de rechtbank
5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag mocht afwijzen. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in de beoogde functie niet in aanraking kan komen met minderjarigen. Er kan sprake zijn van een één op één relatie met een (tijdelijke) afhankelijkheid. De rechtbank volgt de minister in zijn stelling dat het vierogen principe niet valt te garanderen. De uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:620, kan hem niet baten, nu in die zaak geen sprake was van mogelijk contact met minderjarigen. Voor de omstandigheid dat hij wel een VOG heeft gekregen voor lidmaatschap van een airsoft sportbond geldt hetzelfde. Als het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, nog een keer zou worden gepleegd, zou dat een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheden vormen. De minister heeft de persoonlijke omstandigheden van [appellant] voldoende gemotiveerd meegewogen. Hij mocht meer gewicht toekennen aan het feit dat er nog te weinig tijd is verstreken sinds het plegen van het strafbare feit, dit feit hem niet licht is aangerekend en op meerderjarige leeftijd is gepleegd.
Hoger beroep
Objectieve criterium
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan het objectieve criterium is voldaan. Hij is niet veroordeeld voor een hands-on delict. De omstandigheid dat de gebeurtenissen waarvoor hij is veroordeeld een zedenmisdrijf betreffen, staat volkomen los van het werk waarvoor hij een VOG heeft aangevraagd. Er zal in deze functie geen sprake zijn van acuut ziekenvervoer. Van (tijdelijke) afhankelijkheid is geen sprake, aldus [appellant].
6.1.    Dit betoog slaagt niet. Het delict waarvoor [appellant] veroordeeld is, is een zedendelict. Meer specifiek heeft [appellant] foto’s van kinderen waarvoor hij destijds als leraar verantwoordelijk was, bewerkt tot kinderpornografische afbeeldingen en deze via het internet verspreid. Herhaling van een zedendelict, ook dit specifieke delict, vormt een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie als ambulancechauffeur. De minister is daarbij uitgegaan van de risico’s die volgens het screeningsprofiel bestaan bij een dergelijke functie. [appellant] heeft in hoger beroep het functieboek Ambulancezorg en een e-mail van [persoon], trainer coach en gespecialiseerd verpleegkundige voor deze werkzaamheden, overgelegd. Daarmee wil hij aantonen dat, anders dan uit het screeningsprofiel volgt, niet het risico bestaat op één-op-één contact met minderjarigen. De minister heeft op de zitting toegelicht dat deze stukken niet tot een ander standpunt leiden. Uit de stukken blijkt dat een ambulancechauffeur altijd samenwerkt met een zorgambulancebegeleider. Maar daarmee valt volgens de minister niet uit te sluiten dat er in een spoedmoment één-op-één contact plaatsvindt met een minderjarige. Dat het niet gaat om acuut ziekenvervoer, sluit evenmin uit dat er een spoedmoment ontstaat. Het maken van een foto kost maar een paar seconden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat, ook als naar de specifieke functieomschrijving wordt gekeken, aan het objectieve criterium is voldaan.
Subjectieve criterium
7.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet op basis van het subjectieve criterium een VOG had moeten krijgen. De rechtbank heeft onvoldoende meegewogen dat hij een forensische behandeling heeft gehad en dat het reclasseringstoezicht op 8 november 2021 is afgesloten. De toezichthoudende instantie is tot de conclusie gekomen dat van enig risico, dat aanleiding zou kunnen zijn voor een mogelijk nieuwe behandeling dan wel een voortgezette proeftijd, geen sprake was. De termijn tussen de veroordeling en de aanvraag, zes jaar, is bovendien niet kort, als je het bekijkt in verhouding tot de standaard terugkijktermijn van vier jaar. De duur van de gevangenisstraf had niet mogen worden meegewogen. Ook wijst hij op wat hij in het kader van het objectieve criterium heeft aangevoerd.
7.1.    Ook dit betoog slaagt niet. Dat [appellant] inmiddels zijn behandeling heeft gehad en het toezicht is afgesloten, heeft de minister niet mee kunnen wegen, omdat dit gebeurtenissen zijn van na het besluit van 23 september 2020. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoogte van de straf een indicatie geeft van de ernst en de omvang van het gepleegde delict. Bij zedendelicten geldt tot twintig jaar na de veroordeling een verscherpt toetsingskader. Het tijdsverloop van zes jaar is, als gekeken wordt naar de hiervoor genoemde termijn, kort. Voor zover [appellant] wijst op wat hij in het kader van het objectieve criterium heeft aangevoerd, heeft hij met de stelling dat geen acuut ziekenvervoer zal verrichten, niet voldoende onderbouwd dat hij nooit in situaties zal komen waarin sprake kan zijn van een situatie waarin minderjarigen (tijdelijk) afhankelijk van hem zijn. De minister heeft de aanvraag daarom mogen afwijzen.
Slotsom
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023