ECLI:NL:RVS:2023:1218

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
202202450/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, hebben in beroep geageerd tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 november 2020, waarin werd vastgesteld dat zij geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland hadden. De staatssecretaris had eerder, op 14 april 2021, het bezwaar van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 29 maart 2022 het beroep van de vreemdelingen tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 28 maart 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdelingen ten onrechte niet heeft gehoord over hun bezwaar. De rechtbank had dit niet onderkend, en daarom is het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, evenals het besluit van de staatssecretaris van 14 april 2021. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de vreemdelingen, waarbij hij hen moet horen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen aangaan. De Raad van State heeft bevestigd dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op deze hoorplicht, en dat vreemdelingen in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun standpunten naar voren te brengen.

Uitspraak

202202450/1/V1.
Datum uitspraak: 28 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2022 in zaak nr. NL21.7347 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2020 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdelingen geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland hebben gehad.
Bij besluit van 14 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen klagen in de derde grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte ervan heeft afgezien om hen te horen over het gemaakte bezwaar. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 en 5.2, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op alles wat de vreemdelingen in bezwaar hebben aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, heeft de staatssecretaris in dit geval redelijkerwijs niet tot het oordeel kunnen komen dat het bezwaar ongegrond was zonder de vreemdelingen in de gelegenheid te stellen gehoord te worden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 14 april 2021 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken, omdat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op de door de vreemdelingen gemaakte bezwaren en hen daarvoor eerst moet horen. Daarbij zal hij dat wat de vreemdelingen verder in hoger beroep aan de orde hebben gesteld moeten betrekken. De staatssecretaris moet de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden. De staatssecretaris moet het in beroep en hoger beroep geheven griffierecht vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2022 in zaak nr. NL21.7347;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 14 april 2021, V-[…] en V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023
574-966