ECLI:NL:RVS:2023:1218
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, hebben in beroep geageerd tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 november 2020, waarin werd vastgesteld dat zij geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland hadden. De staatssecretaris had eerder, op 14 april 2021, het bezwaar van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 29 maart 2022 het beroep van de vreemdelingen tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 28 maart 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris de vreemdelingen ten onrechte niet heeft gehoord over hun bezwaar. De rechtbank had dit niet onderkend, en daarom is het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, evenals het besluit van de staatssecretaris van 14 april 2021. De staatssecretaris is verplicht om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de vreemdelingen, waarbij hij hen moet horen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen aangaan. De Raad van State heeft bevestigd dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op deze hoorplicht, en dat vreemdelingen in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun standpunten naar voren te brengen.