ECLI:NL:RVS:2023:1208

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
202301559/1/V3 en 202301559/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening

Op 28 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 26 januari 2023 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 9 maart 2023 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in Zweden geregistreerde geboortedatum onjuist is en dat hij minderjarig is. De vreemdeling had geen identificerende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn claim. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.

Uitspraak

202301559/1/V3 en 202301559/3/V3.
Datum uitspraak: 28 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 maart 2023 in zaak nr. NL23.2651 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 10 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:988, heeft de voorzieningenrechter bij ordemaatregel bepaald dat de voorgenomen overdracht op 13 maart 2023 achterwege blijft.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in Zweden geregistreerde geboortedatum onjuist is en dat hij minderjarig is. Daarbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat de vreemdeling geen identificerende documenten heeft overgelegd. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraak van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2659, onder 3 en 4, over leeftijdsregistratie in andere landen.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. De Poorter
voorzieningenrechter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023
846-1017