ECLI:NL:RVS:2023:1082
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 januari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 18 mei 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 12 mei 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor de gevraagde machtiging.
In hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J. van Ewijk, de zaak opnieuw aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voorgelegd. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelt vast dat het hogerberoepschrift geen nieuwe vragen bevat die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De rechtsvraag die aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 26 januari 2022, waarin het beoordelingskader in nareiszaken en de beschikbaarheid van Eritrese documenten werd besproken.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris wordt niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 maart 2023.