ECLI:NL:RBDHA:2022:628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/3409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres, een Eritrese vrouw, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel nareis. Eiseres had de aanvraag ingediend om bij haar vader, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder een schoolpas en een doopakte, onvoldoende waren om de identiteit van eiseres vast te stellen. De rechtbank wees erop dat deze documenten niet door een overheidsinstantie waren afgegeven en dat er twijfels bestonden over de authenticiteit ervan. Bovendien bleek er een discrepantie te zijn in de geboortedata die eiseres had opgegeven, wat de rechtbank als een aanwijzing voor twijfel over haar identiteit beschouwde.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat eiseres ook niet had aangetoond dat er een familierechtelijke relatie bestond tussen haar en haar vader. De rechtbank vond dat eiseres geen geldige redenen had gegeven voor het ontbreken van officiële documenten die deze relatie konden bevestigen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen bewijsnood bestond voor het ontbreken van deze documenten. Eiseres had in beroep aangevoerd dat de doopakte voldoende bewijs zou moeten zijn, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen overleggen van officiële documenten ter ondersteuning van aanvragen voor verblijf in Nederland, vooral in gevallen waar de identiteit en familierechtelijke relaties ter discussie staan. De rechtbank wees erop dat de afwezigheid van dergelijke documenten kan leiden tot afwijzing van de aanvraag, zoals in dit geval is gebeurd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] geboren op 1 juli [geboortejaar] , van Eritrese nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 september 2019 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” afgewezen.
Bij besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door referent en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op 1 juli [geboortejaar] en heeft de Eritrese nationaliteit. Zij wenst te verblijven bij referent, haar vader, die sinds 18 februari 2014 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel. Referent heeft een aanvraag ingediend voor eiseres met als verblijfsdoel “machtiging tot voorlopig verblijf – nareizigers asiel”.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en heeft daartoe het volgende overwogen. Allereerst heeft eiseres haar identiteit niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft bewijsnood aangenomen voor het niet kunnen overleggen van een officieel Eritrees identiteitsdocument. Als indicatieve documenten heeft eiseres een schoolpas en een doopakte overgelegd, maar deze zijn onvoldoende substantieel om de identiteit van eiseres aan te nemen, omdat deze documenten niet zijn afgegeven door een overheidsinstantie en het dus onduidelijk is of er brondocumenten aan ten grondslag hebben gelegen. Daarnaast komt de geboortedatum van eiseres op de schoolpas niet overeen met de geboortedatum op de doopakte. De verklaring van referent dat dit komt door omrekening van de GEEZ-kalender naar de Gregoriaanse kalender wordt door verweerder niet gevolgd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, ook na omrekening, de geboortedatum op de doopakte niet overeenkomt met die op de schoolpas. Ten tweede heeft eiseres de familierechtelijke relatie tussen haar en referent niet aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft geen geldige reden gegeven voor het ontbreken van officiële documenten ten aanzien van de familierechtelijke relatie en verkeert daarom niet in bewijsnood. Aan de overgelegde doopakte kan geen waardeoordeel worden gegeven door Bureau Documenten en daarom kan deze niet als substantieel indicatief bewijs worden aangemerkt. Tot slot heeft referent onvoldoende gemotiveerd en niet aan de hand van documenten onderbouwd dat hij invulling heeft gegeven aan zijn relatie met eiseres.
Identiteit van eiseres
3. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schoolpas en doopakte onvoldoende zijn om de identiteit van eiseres aan te nemen. In een vorige procedure is de doopakte overgelegd en toen is eiseres de gelegenheid geboden om een DNA-test af te nemen. Daarnaast is geen sprake van tegenstrijdige verklaringen ten aanzien van de geboortedatum van eiseres, maar is sprake van een kennelijke vergissing die komt door de omrekening van de GEEZ-kalender naar de Gregoriaanse kalender. Verder stelt verweerder ten onrechte dat aan de doopakte geen waardeoordeel kan worden gehecht.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de indicatieve documenten die eiseres heeft overgelegd onvoldoende substantieel zijn en zij daarmee haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek van Bureau Documenten van 4 februari 2020 volgt dat, gelet op het beschikbare vergelijksmateriaal, geen oordeel over de authenticiteit van de doopakte kan worden gegeven. Verweerder mag in beginsel uitgaan van een verklaring van Bureau Documenten, omdat dit een deskundigenadvies is. Hiertegen heeft eiseres geen contra-expertise ingebracht. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het onduidelijk is of er brondocumenten ten grondslag hebben gelegen aan de doopakte en de schoolpas. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de geboortedatum op de schoolpas van eiseres niet overeenkomt met de opgegeven geboortedatum in de aanvraag. Uit de schoolpas leidt de rechtbank af dat eiseres 15 jaar was in het schooljaar 2018/2019, wat zou betekenen dat eiseres in [geboortejaar] zou zijn geboren. Het geboortejaar komt daarmee niet overeen met de opgegeven geboortedatum in een eerdere aanvraag van eiseres, waarbij referent heeft aangegeven dat eiseres in [geboortejaar] geboren is, en ook niet met de opgegeven geboortedatum in de huidige aanvraag waarbij referent heeft aangegeven dat eiseres op 4 augustus [geboortejaar] is geboren. Daarnaast blijkt uit de doopakte dat, indien de datum wordt omgerekend van de GEEZ-kalender naar de Gregoriaanse kalender, eiseres op 5 mei [geboortejaar] zou zijn geboren. De verklaring van referent dat het gaat om een vergissing door een verkeerde omrekening van kalenders en deze omrekening complex is, acht de rechtbank niet toereikend. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat ook na omrekening sprake is van tegenstrijdige geboortedata. Verweerder heeft de wisselende geboortedata aan eiseres mogen tegenwerpen, aangezien er hierdoor twijfel is ontstaan over haar identiteit.
Familierechtelijke relatie
5. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van de familierechtelijke relatie tussen haar en referent. Eiseres heeft namelijk geen officiële documenten, zoals een geboorteakte, kunnen overleggen, maar slechts indicatieve documenten. Niet valt in te zien waarom wel bewijsnood ten aanzien van de identiteit van eiseres wordt aangenomen, maar niet ten aanzien van de familierechtelijke relatie. Daarnaast staan de namen van de ouders van eiseres op de doopakte, waarmee de familierechtelijke relatie tussen haar en referent kan worden aangetoond. Eiseres verwijst hiervoor naar artikelen 10:9 en 10:95 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat indien de vader een daad van erkenning heeft verricht dat naar plaatselijke maatstaven tot gevolg heeft dat hij wordt beschouwd als vader, dan dient dat naar Nederlands recht als een rechtsgeldige erkenning te worden beschouwd. In het gebied waar eiseres woont is het namelijk niet gebruikelijk om een geboorteakte te doen opmaken door de autoriteiten, maar wordt een doopakte opgemaakt door de kerk.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aan de hand van officiële, dan wel indicatieve documenten, de familierechtelijke relatie tussen haar en referent heeft aangetoond. Bij brief van 21 januari 2020 heeft verweerder aan referent verzocht om zo veel mogelijk officiële documenten aan te leveren. Referent heeft aanvankelijk geen reden gegeven voor het niet kunnen overleggen van officiële documenten ten aanzien van de familierechtelijke relatie. Verweerder heeft kunnen concluderen dat geen sprake was van bewijsnood. Pas in beroep – en daarmee tardief – heeft eiseres aangevoerd dat zij geen geboorteakte heeft waarmee haar identiteit en afstamming kan worden aangetoond. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft verweerder aan de doopakte niet de door eiseres gewenste waarde hoeven hechten en kan deze niet worden aangemerkt als een substantieel indicatief document.
7. De rechtbank concludeert dat eiseres haar identiteit en de familierechtelijke relatie tussen haar en referente niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank komt daarom niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgrond ten aanzien van de invulling die wordt gegeven aan het gezinsleven tussen eiseres en referent.
Schending hoorplicht
8. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte referent niet in de gelegenheid heeft gesteld om het bezwaar mondeling toe te lichten. Bij zaken waarin subjectief bewijs is ingebracht dat niet op voorhand als vals of leugenachtig wordt beschouwd, bestaat er een aanleiding om te horen om de betrokkene de gelegenheid te bieden om eventuele twijfels over documenten weg te nemen. Aangezien referent in zijn asielprocedure al heeft verklaard dat eiseres zijn dochter is en in 2014 een nareisprocedure is gestart, is er voldoende consistentie om in ieder geval referent in de gelegenheid te stellen zijn bezwaar toe te lichten.
9. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Er is sprake is van een primair besluit dat door verweerder is genomen mede op basis van een deskundigenadvies waartegen eiser geen contra-expertise heeft ingebracht. Daarnaast heeft eiseres in haar bezwaren niet voldoende onderbouwd dat zij in een onevenredig lastige bewijspositie verkeert om de familierechtelijke relatie tussen haar en referent aan te tonen en blijkt niet dat de discrepantie tussen haar verschillende geboortedata is te wijten aan een verkeerde omrekening van kalenders. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat aan de voornoemde maatstaf is voldaan en heeft daarom van het horen van eiseres en/of referent kunnen afzien.
Conclusie
10. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.