ECLI:NL:RVS:2023:108

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
202206504/1/V1 en 202206504/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over verblijfsrecht en vertrektermijn

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder een besluit ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer had en dat hij Nederland binnen 28 dagen moest verlaten. Dit besluit was genomen op 7 mei 2021. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond op 13 september 2021, met de bepaling dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moest verlaten.

De vreemdeling ging in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 6 oktober 2022 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de rechtsvraag van de vreemdeling over de termijn waarbinnen hij Nederland moet verlaten behandeld. De Afdeling heeft eerder in een uitspraak van 5 december 2022 geoordeeld dat de grief van de vreemdeling slaagt.

De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Het besluit van 13 september 2021 werd vernietigd voor zover het de vertrektermijn van vier weken betrof. In plaats daarvan heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de vreemdeling een maand de tijd heeft om Nederland te verlaten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 3.108,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202206504/1/V1 en 202206504/2/V1.
Datum uitspraak: 12 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2022 in zaak nr. 21/5756 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft. Ook heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen Nederland binnen 28 dagen te verlaten.
Bij besluit van 13 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moet verlaten.
Bij uitspraak van 6 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De door de vreemdeling in zijn grief opgeworpen rechtsvraag over de termijn waarbinnen hij Nederland moet verlaten, heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraak van 5 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3556, onder 2.2. Uit die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 13 september 2021 wordt vernietigd, voor zover de staatssecretaris daarin heeft bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moet verlaten. De voorzieningenrechter voorziet krachtens artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak door het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2021 alsnog gegrond te verklaren wat betreft de onjuiste vertrektermijn, dat besluit te herroepen, voor zover de staatssecretaris een vertrektermijn van 28 dagen heeft gehanteerd, in plaats daarvan een vertrektermijn van een maand te bepalen, en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het gedeeltelijk vernietigde besluit.
3.       Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2022 in zaak nr. 21/5756;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 13 september 2021, V-[…], voor zover de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid daarin heeft bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moet verlaten;
V.       herroept het besluit van 7 mei 2021, V-[…], voor zover de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid daarin een vertrektermijn van 28 dagen heeft opgenomen;
VI.      stelt in plaats daarvan de vertrektermijn voor de vreemdeling vast op een maand;
VII.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 13 september 2021;
VIII.    wijst het verzoek af;
IX.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.108,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. De Groot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023
210