ECLI:NL:RVS:2022:99

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
202106220/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 21 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 26 augustus 2021 een asielverzoek ingediend aan de buitengrens, waarna de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vrijheidsontnemende maatregel oplegde. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 januari 2022 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de vreemdeling pas op 8 september 2021 voor het eerst was gehoord over zijn asielverzoek. Dit leidde tot de conclusie dat de grensdetentie van aanvang af onrechtmatig was. De grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard. De vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 2.100,00 voor de periode van 26 augustus 2021 tot en met 15 september 2021, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202106220/1/V3.
Datum uitspraak: 14 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 september 2021 in zaak nr. NL21.14174 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 21 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Op 26 augustus 2021 heeft de vreemdeling aan de buitengrens een asielverzoek ingediend. Voor de duur van de behandeling van dat verzoek is het besluit over de toegang van de vreemdeling uitgesteld en is aan hem een vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 opgelegd. Omdat aan de vreemdeling in de grensprocedure een quarantainemaatregel is opgelegd, is hij op 8 september 2021 voor het eerst over zijn verzoek gehoord.
2.       Het hoger beroep gaat over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2869, over voortvarend handelen in de grensprocedure). Omdat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de vreemdeling pas op 8 september 2021 voor het eerst heeft gehoord over zijn asielverzoek, is de grensdetentie van aanvang af onrechtmatig.
De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 september 2021 in zaak nr. NL21.14174;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.100,00 over de periode van 26 augustus 2021 tot en met 15 september 2021, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2022
638-906