ECLI:NL:RVS:2022:99
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- C.C.W. Lange
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 21 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 26 augustus 2021 een asielverzoek ingediend aan de buitengrens, waarna de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vrijheidsontnemende maatregel oplegde. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, ging in hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 januari 2022 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de vreemdeling pas op 8 september 2021 voor het eerst was gehoord over zijn asielverzoek. Dit leidde tot de conclusie dat de grensdetentie van aanvang af onrechtmatig was. De grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard. De vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 2.100,00 voor de periode van 26 augustus 2021 tot en met 15 september 2021, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.