ECLI:NL:RVS:2022:985

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
202101901/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen uit Georgië tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 3 december 2020 besloten om de aanvragen af te wijzen, waarbij hij heeft gesteld dat Georgië een veilig land van herkomst is. De vreemdelingen, die lesbisch zijn, hebben aangevoerd dat zij vanwege hun seksuele geaardheid problemen ondervinden in Georgië en dat de staatssecretaris onvoldoende aandacht heeft besteed aan de beschermingsmogelijkheden voor lhbti's in dat land. De rechtbank Den Haag heeft op 17 maart 2021 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep hebben ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De staatssecretaris heeft zijn standpunt over 'verhoogde aandacht' voor lhbti's toegelicht, maar de vreemdelingen hebben betoogd dat de staatssecretaris niet voldoende rekening houdt met hun specifieke situatie. De Afdeling heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de betekenis van 'verhoogde aandacht' en de gevolgen daarvan voor de beoordeling van asielaanvragen. De Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat hij de nodige aandacht heeft besteed aan de situatie van lhbti's in Georgië.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van de staatssecretaris van 3 december 2020 vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen. Dit oordeel benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om duidelijkheid te verschaffen over de invulling van 'verhoogde aandacht' en de impact daarvan op asielprocedures voor kwetsbare groepen.

Uitspraak

202101901/1/V2.
Datum uitspraak: 5 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 maart 2021 in zaken nrs. NL20.21124 en NL20.21126 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 december 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 maart 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 24 februari 2022, waar de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdelingen komen uit Georgië. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat de vreemdelingen lesbisch zijn en dat zij een relatie hebben. Ook heeft hij geloofwaardig geacht dat zij wegens hun seksuele geaardheid problemen hebben ondervonden in Georgië.
1.1.    De staatssecretaris heeft de asielaanvragen van de vreemdelingen afgewezen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat Georgië een veilig land van herkomst is, met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat dit anders kan zijn als het gaat om personen die behoren tot de lhbti-gemeenschap (hierna: lhbti's). Hoewel de staatssecretaris de door de vreemdelingen ondervonden problemen geloofwaardig heeft geacht, hebben de vreemdelingen volgens hem niet aannemelijk gemaakt dat er voor hen geen mogelijkheid bestaat om, indien zich opnieuw problemen voordoen, bescherming van de Georgische autoriteiten in te roepen. De rechtbank heeft de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard.
1.2.    In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de invulling die de staatssecretaris geeft aan het begrip 'verhoogde aandacht' en de gevolgen die het begrip heeft voor de beoordeling van asielaanvragen van vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land dat is aangemerkt als veilig land van herkomst met verhoogde aandacht voor de groep waartoe zij behoren.
Nader stuk niet betrokken
2.       De vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend. Het nader stuk dat zij één dag voor de zitting hebben ingediend, betrekt de Afdeling niet in de beoordeling van het hoger beroep. De staatssecretaris heeft namelijk ter zitting medegedeeld niet bekend te zijn met dit stuk.
Grief over 'verhoogde aandacht'
3.       De vreemdelingen klagen in de eerste grief dat de rechtbank hen ten onrechte niet is gevolgd in de stelling dat de staatssecretaris onvoldoende aandacht heeft besteed aan de beschermingsmogelijkheden in Georgië voor lhbti's. Zij betogen dat de tijdens de gehoren gestelde standaardvragen geen blijk geven van de vereiste verhoogde aandacht.
De staatssecretaris over 'verhoogde aandacht'
4.       De staatssecretaris heeft het begrip 'verhoogde aandacht' in antwoord op de schriftelijke vragen van de Afdeling en op de zitting nader toegelicht.
4.1.    In welke situaties de staatssecretaris in het kader van de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst voor een groep verhoogde aandacht vraagt of die juist uitzondert van de aanwijzing als veilig land van herkomst, is afhankelijk van de uit openbare bronnen blijkende specifieke omstandigheden in het land van herkomst die per land kunnen verschillen. Daarom zijn er volgens de staatssecretaris geen criteria op grond waarvan hij het onderscheid maakt tussen een groep met verhoogde aandacht en een groep die is uitgezonderd.
4.2.    Als de staatssecretaris verhoogde aandacht vraagt voor een groep, brengt hij daarmee tot uitdrukking dat hij oog heeft voor de soms moeilijke omstandigheden waarin zo'n groep kan verkeren. Verder heeft dit tot doel de hoor- en beslismedewerker erop te wijzen dat de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst in individuele gevallen mogelijk niet kan worden tegengeworpen aan vreemdelingen die behoren tot een groep waarvoor verhoogde aandacht wordt gevraagd. De staatssecretaris benadrukt dat het vragen van verhoogde aandacht niet leidt tot een ander beoordelingskader.
4.3.    De in deze zaak gebruikte bewoordingen in de voornemens, die in de besluiten zijn ingelast, suggereren volgens de staatssecretaris dat het begrip 'verhoogde aandacht' wél gevolgen heeft voor het beoordelingskader. In antwoord op de schriftelijke vragen van de Afdeling geeft hij aan dat dit niet is hoe hij de verhoogde aandacht hanteert en heeft bedoeld. Zo verandert de bewijslastverdeling niet en geeft de staatssecretaris geen andere invulling aan de samenwerkingsplicht vergeleken met vreemdelingen die niet behoren tot een groep waarvoor verhoogde aandacht wordt gevraagd. Op de zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris medegedeeld dat het wel zo kan zijn dat hij asielrelazen van vreemdelingen die behoren tot een groep waarvoor verhoogde aandacht wordt gevraagd eerder geloofwaardig acht dan die van vreemdelingen die niet tot zo'n groep behoren. Er kan dus eventueel sprake zijn van een verschil in de bewijswaardering. Niettemin geldt ook voor vreemdelingen die behoren tot een groep waarvoor verhoogde aandacht wordt gevraagd dat zij aannemelijk moeten maken dat het land in hun specifieke omstandigheden niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
De vreemdelingen over 'verhoogde aandacht'
5.       De vreemdelingen betogen dat in het begrip 'verhoogde aandacht' zelf al ligt besloten dat de beoordeling door de staatssecretaris ook daadwerkelijk moet getuigen van de invulling van de samenwerkingsplicht en van een actief eigen onderzoek. Het is voor de vreemdelingen niet te begrijpen dat zij als lhbti's uit Georgië wel behoren tot een groep waarvoor de staatssecretaris verhoogde aandacht vraagt, maar dat hij daar bij zijn beoordeling vervolgens niets mee doet.
Rechtspraak over veilig land van herkomst
6.       In de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, heeft de Afdeling de vereisten voor het aanwijzen van een land als veilig land van herkomst uiteengezet. De Afdeling heeft overwogen dat voor een dergelijke aanwijzing als norm geldt dat in het desbetreffende land algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en de Kwalificatierichtlijn of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. De staatssecretaris moet aan de hand van informatiebronnen onderzoeken en beoordelen of in dat land wet- en regelgeving bestaat die vorenbedoelde vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor de autoriteiten mogelijk maakt hiertegen bescherming te bieden (de juridische situatie), en of die wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en bescherming dus ook feitelijk wordt geboden (de feitelijke situatie). Binnen de context en systematiek van de Procedurerichtlijn is het concept 'veilig land van herkomst' een maatregel van procedurele betekenis.
6.1.    Uit de uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:210, volgt dat het mogelijk is om een land als veilig land van herkomst aan te wijzen met een uitzondering voor een of meer groepen. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat het maken van zo'n uitzondering voor een vooraf duidelijk identificeerbare groep van een zekere omvang, zoals voor lhbti's uit een bepaald land, op basis van een zorgvuldig en inzichtelijk onderzoek, eveneens een maatregel is van procedurele betekenis. Asielaanvragen van tot een uitgezonderde groep behorende vreemdelingen worden immers in de gebruikelijke asielprocedure behandeld, terwijl asielaanvragen van niet tot die groep behorende vreemdelingen in de versnelde asielprocedure worden behandeld (artikel 3.109ca, eerste en zevende lid, van het Vb 2000).
6.2.    Uit onder meer de uitspraak van 22 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3605, volgt dat de aanwijzing door de staatssecretaris van een groep met verhoogde aandacht slechts tot doel heeft de beslismedewerker erop te wijzen dat bij deze personen de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst in individuele gevallen mogelijk niet kan worden tegengeworpen.
Het oordeel van de Afdeling
7.       In hoger beroep verschillen de vreemdelingen en de staatssecretaris van mening over de vraag of de omstandigheid dat een vreemdeling behoort tot een groep waarvoor verhoogde aandacht wordt gevraagd, ertoe moet leiden dat voor zijn asielaanvraag een ander beoordelingskader geldt dan bij een asielaanvraag van een vreemdeling die niet tot zo'n groep behoort.
7.1.    Het standpunt van de staatssecretaris dat het vragen van verhoogde aandacht voor een bepaalde groep niet leidt tot een ander beoordelingskader, strookt niet met zijn uitleg in de voornemens die in de besluiten zijn ingelast. Daarin heeft de staatssecretaris ter onderbouwing van zijn motivering over de verhoogde aandacht weliswaar eerst gewezen op de hiervoor onder 6.2 genoemde uitspraak van 22 december 2017, maar heeft hij zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de verhoogde aandacht tot uitdrukking komt in de samenwerkingsplicht en de bewijslast van de vreemdeling. Ook heeft hij erop gewezen dat hij zelf actief onderzoek gaat doen als, bij een land als Georgië, een vreemdeling stelt lhbti te zijn. Dat doet hij onder meer door tijdens het gehoor door te vragen. Dat standpunt heeft de staatssecretaris ook in andere zaken ingenomen.
7.2.    Deze uiteenlopende toelichtingen van de staatssecretaris over zijn invulling van het begrip 'verhoogde aandacht' leiden tot onduidelijkheid in de rechtspraktijk. Ook de vreemdelingen in deze zaak verkeren in de veronderstelling dat de staatssecretaris in zaken waarin dat begrip aan de orde is op het punt van samenwerking, de zwaarte van de bewijslast van de vreemdeling en de plicht tot eigen onderzoek een meer kritische houding aanneemt. De staatssecretaris komt in antwoord op de schriftelijke vragen en op de zitting bij de Afdeling terug van dit eerder ingenomen standpunt en neemt nu opnieuw het standpunt in dat de verhoogde aandacht slechts een signaal is naar de hoor- en beslismedewerker dat extra oplettendheid is vereist en dat dit geen gevolgen heeft voor het beoordelingskader. Hij geeft dus geen gevolg aan de aanvullende eisen waarvan hij eerder, ook in de richting van de vreemdelingen in deze zaak, aangaf die wel aan zijn beoordeling te stellen. Het standpunt van de staatssecretaris verdraagt zich evenmin met het beeld dat hij met het begrip 'verhoogde aandacht' schetst richting de buitenwereld en de verwachtingen die hij daarmee wekt als het gaat om zijn beoordeling van asielaanvragen.
7.3.    De Afdeling is anders dan voorheen van oordeel dat onvoldoende duidelijk is welke betekenis toekomt aan het begrip 'verhoogde aandacht' en welke gevolgen het begrip heeft voor de beoordeling van asielaanvragen van vreemdelingen die behoren tot een groep waarvoor die verhoogde aandacht wordt gevraagd. De staatssecretaris is er niet in geslaagd die onduidelijkheid weg te nemen. De rechtbank heeft dit ten onrechte anders beoordeeld.
7.4.    De grief slaagt.
Wat betekent het oordeel van de Afdeling?
8.       Wat hiervoor onder 7 tot en met 7.3 is overwogen, betekent dat de staatssecretaris zal moeten bezien of hij het begrip 'verhoogde aandacht' wil handhaven en daaraan een meer substantiële invulling wil geven.
8.1.    Als de staatssecretaris die vraag bevestigend beantwoordt, dan zal hij inzichtelijk moeten maken wat dit concreet betekent voor de beoordeling van asielaanvragen van vreemdelingen die behoren tot een groep waarvoor hij verhoogde aandacht vraagt, zodat dit voor vreemdelingen kenbaar is en door de bestuursrechter te toetsen is.
8.2.    Als de staatssecretaris de onder 8 bedoelde vraag ontkennend beantwoordt, dan zal hij aan de hand van landeninformatie moeten beoordelen of de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst ook onverkort geldt voor lhbti's of dat lhbti's van die aanwijzing moeten worden uitgezonderd.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 3 december 2020 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 maart 2021 in zaken nrs. NL20.21124 en NL20.21126;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 3 december 2020, V-[…] en V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling
van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.415,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022
853-968